C2U
T. OPKOMEND OORLOGSGEVAAR.
Nog steeds liet zich een beslissing wachten omtrent het voorstel van
22 November 1669 tot het aannemen van tien regimenten te voet en
drie regimenten te paard waarin Holland had toegestemd. Men geloofde
niet aan de mogelijkheid van een grooten Europeeschen oorlog: zelfs
Johan de Witt niet, de machtige raadpensionaris van Holland. Hij
wijdde alle aandacht aan de zeezaken en den handel, maar deed
weinig of niets om het eenmaal zoo roemruchtige Staatsche leger uit
den sinds 1648 ingetreden toestand van verval op te heffen. Het aan
koning Lodewijk toegeschreven voornemen om in April 1671 met een
leger van 40000 man het nieuwe bezit in de Zuidelijke Nederlanden en
de aldaar door Vauban aangelegde versterkingen in oogenschouw te
nemen, gaf aanleiding om het voorstel van 1669 nogmaals in behande
ling te nemen (1). Maar 't bleek wederom, dat in de Republiek alle
zorg voor de „securiteyt van den Staet" voor die der bijzondere veiligheid
van elke provincie achterstond. Het noodlottige provincialisme waakte
angstvallig dat ten algemeene nutte alleen voorwaardelijke consenten
werden verleend.
De Staten-Generaal overwogen het samentrekken van eenige troepen.
Zelfs de geringste bijzonderheden moesten daarbij aan de beslissing en
de goedkeuring der bondgenooten worden onderworpen, die willekeurig
toestemden, afkeurden of veranderingen aanbrachten, en zich aan de
vastgestelde regelen voor de patenten weinig stoorden. Men vindt dan
ook nergens, zooals toch het welbegrepen staatsbelang vereischte, be
noemingen in de hoogste rangen, aanwijzing en indeeling van compag
nieën bijzonderheden betreffende de artillerie en de treinenin een
enkele resolutie vereenigd, maar is gedwongen alles uit verschillende
generaliteits- en provinciale bescheiden op te diepen. Eerst als de krijg
dreigde los te barsten, ging men met koortsachtige haast over om be
sluiten te nemen, die dan als gevolg van de uiterst samengestelde
staatsinrichting niet behoorlijk tot uitvoering konden komen.
De Republiek deed alle moeite om met Frankrijk op goeden voet te
blijven. Nog in October 1671 gaven Hunne Hoog Mogenden te kennen,
dat in strijd met de meening van sommige Statenleden, de uitvoer van
ammunitie naar Frankrijk niet mocht worden belet. Nog geen maand
later werd 't ruchtbaar, dat de koning „soodanich misnoegen tegen Haren
„Staet soude hebben opgenomen, dat Sijne Majesteyt van meyninge
„soude sijn, daerover deselve vyantlijck aen te tasten ende aen te
„grijpen". Van de Nederlandsche gezanten te Parijs en te Londen kwamen
de meest tegenstrijdige berichten in. Pieter, de Groot meldde, dat de
(1) Res. H. 19 December 1670, Res. S. G. 30 Januari 1671.