6 van State. Dit college was samengesteld uit twee afgevaardigden van Gelderland, drie van Holland, twee van Zeeland, twee van Utrecht, een van elke der andere bondgenootendie, in onderscheid met de Staten-Ge- neraal, persoonlijk hun stem uitbrachten. De gouverneur of stadhouder eener provincie had rechtens zitting met een beslissende, de thesaurier- generaal met een raadgevende stem. Levenslang hadden zitting de afgevaardigde uit de edelen van Holland en een der edelen van Zee land; de overige afgevaardigden slechts voor twee tot vier jaren. De Raad van State gaf uitvoering aan de resolutiën van de Staten-Generaal deed voorstellen betreffende de verdeeling van lasten en den staat van oorlog, voerde het bewind over het krijgsvolk, de fortificatiën, de con- tributiën uit 's vijands landen en over de generaliteits-landen. De gene- raliteits-rekenkamer stond den Raad bij tot onderzoek en registratie dei- rekeningen van alle ontvangers. De zeezaken werden behartigd door de admiraliteits-colleges gevestigd te AmsterdamRotterdam en Hoorn in Hollandte Middelburg in Zee land te Harlingen in Friesland. Elk college was samengesteld uit zeven gedeputeerden: vier uit de provincie, waarin het college resideerde, drie uit de andere provinciën. De admiraal-generaal had zitting in alle colleges. Na het overlijden van prins Willem II ging het toch reeds zwakke verband nagenoeg geheel verloren. Genoemde lichamen waren alle afhankelijk van de zeven bondge nooten, de eigenlijke souvereinen des lands, die zich op hun beurt moesten schikken naar den wil van de stemhebbende steden of edelen (1). Het reeds zoo ingewikkeldelangzaam loopende raderwerk werd dikwijls nog meer vertraagd door lijdelijk verzet en het -achterhouden van antwoorden door een of meer der bondgenooten. Het door den handel rijk geworden Holland hetwelk in alle lasten meer dan de helft betaalde van het gezamenijke bedrag voor alle gewestendeed zijn overmacht op dezen gelden en dreef, vooral tijdens het raadpensionarisschap van Johan de Witt, in alle bin nen- en buitenlandsche aangelegenheden zijn wil door. Was al bij de hooge colleges van staat weinig sprake van zelfstan digheid bij de militaire autoriteitenhoe hoog ook in rangontbrak deze geheel. Zij oefenden geen meerder gezag uit dan nauwkeurig was voorge schreven. Deed zich een geval voor, waarin niet was voorzien, dan durfde geen harer, uit vrees voor de verschillende machthebbenden, eigenmachtig te handelen, doch verzocht „te mogen verstaen hare Ho. Mo. „goede meeninge, waer naer hij hem sal hebben te reguleren". Zoodoende viel soms een beslissing, als deze reeds alle nut verloren had. Onder drukking van zelfstandigheid kon slechts leiden tot aarzeling en misslagen. Dit oordeel was geenszins toepasselijk op prins Willem II. Deze jeugdige kapitein-generaal bezat uitmuntende eigenschappen en een ondernemend (1) Vergelijk Deel II, Aanteekening N°. 1.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 26