èoè „patenten aen de militie te geven, soude connen ofte behooren gedaen „te werden" (1). Het plan tot samentrekking van twee „corps d'armee" liep daarop uit, dat enkele compagnieën infanterie patenten ontvingen naar de Rijn en Yssel-frontierenterwijl een groot deel der cavalerie zich daartoe gereed moest houden. Tegen het voorstel van Holland om aan de bondgenooten bevoegdheid te verleenen tot verplaatsing van troepen naar eigen inzichten, verzette zich Zeeland, aangezien dan alle leiding on mogelijk werd. Aan de wenschen van Holland om de gouverneurs en commandeurs door „habile persoonen" ter zijde te doen staan, werd in 1672 gevolg gegeven door personen boven of nevens hen te stellen, zonder er echter op te letten of zij daartoe „habil" waren. Een goede maatregel van Holland betrof de intrekking der resolutiën van 19 Juli en 9 October 1669, aangaande het openhouden van vacante hoofd officiers-plaatsen (2). Hunne Hoog Mogenden hadden bij resolutie van 20 December 1670 bepaalddat de door de bondgenooten aangenomen versterking der infanterie-compagnieën tot 100 man, van de cavalerie tol 80paardenop 1 Januari 1671 zou ingaan. Wanneer dit besluit met het oog op den gevaarlijken staatkundigen toestand in October t. v. ware genomen zooals door Utrecht was aanbevolen en de werving toen begonnen, dan had men spoedig recruten kunnen krijgen. Nu men echter ook in den vreemde moest werven, zou 't veel tijd eischen, te meer wijl de com pagnies-commandanten geen aanritsgeld kregen. Enkele ritmeesters zagen hunne ruiters dan ook naar buitenlandsche wervers drossen, die wel over aanritsgeld konden beschikken; voor de infanterie kon men „voor't „meerendeel slechts seer slecht ende onbequaem volck" krijgen (3). Al kwam de versterking der compagnieën geheel tot stand, bleek zulks nog onvoldoende, zoodat het voorstel van den Raad van State van 22 November 1669 op nieuw werd aanhangig gemaakt. Dit bevatte, als reeds medegedeeld, de werving van tien regimenten te voet en drie regimenten te paard, de cavalerie thans, op aandrang van Hol land, gebracht op zes regimenten. Met de versterking der compagnieën volgens resolutie van 20 December, de uitrusting der vloot en eenige andere posten rekende men ruim 8.700.000 noodig te hebben; Hunne Hoog Mogenden hoopten op „spoedige en vruchtbare consenten", niet minder op „het uytvinden van geltmiddelen". De post op de begrooting (1) Res. S. Gr. 11, 28 Mei, 5 Juni, 29 Juli, 4 Augustus, 24 September, 6, 10, 21 No vember, 23, 29 December, Seer. Res. S. G. 29 October, 2, 5 November, 8, 14 December, Res. R. v. St. 7 NovemberRes. H. 25 November 1671. (2) Res. S. G. 7 Juli, 21 Augustus, 3 September, 28 December, Res. R. v. St. 29 Augus tus, Seer. Res. S. G. 30 November, Res. H. 10, 23 December 1671. (3) Res. S. G. 27, 30, 31 Januari22 April 1671.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 273