2o4 van drie millioen voor de zeezaken was op aandrang van den raad- pensionnaris Johan de Witt over de „equiperende provinciën" Holland, ZeelandFriesland en Groningen gerepartieerdtegen een bedragwaar voor de „niet equiperende provinciën" een grooter getal militie hadden te onderhouden. Johan de Witt zorgde in de eerste plaats voor het welzijn van de vloot; al schoten de landprovinciën in hare verplichtingen te kort, benadeelde zulks uitsluitend het landleger. Bovendien vergete men niet, dat „de defecten van de extra-ordinaris consenten liier- „bevoorens gedragen tot de saecken van de Zee, ende tot voortzettinge „vande Equipage in den Engelschen oorlog, alsmede over de gedane „Equipage naer den Oresondt ende in den oorloch tegens den usurpateur „Cromwell" nog geenszins waren aangezuiverd. De ontworpen repartitie veroorzaakte bij de landprovinciën „groote contradictie ende oppositie". Utrecht gaf toe om de zaak niet langer op te houden, maar onder protest; Gelderland stemde alleen voor de recruteering en de nieuwe werving; Groningen verklaarde zich tegen de samenkoppeling van zee- en landzaken, hetgeen alleen gedurende den Engelschen oorlog van 1665 tot 1667 was toegepast. Het gedeelte der Staten van Overijssel te Zwolle stemde toe in de recruteering, doch verklaarde zich onver mogend ten gevolge van „de Bisschoppelicke Munstersche invasien, in „en doortochten vande Trouppen der Fransche, Luneburgsche ende van „desen Staet, het vluchten van een seer groot gedeelte der Ingesetenen „uyt vreese van wederom van vremde Trouppes overvallen te sullen „werden". Hunne Hoog Mogenden schreven dit onvermogen toe aan de „particuliere querellen ende dissentien tusschen eenige Leden van hare „vergaderinge ontstaen". Inderdaad had reeds op 7 Mei 1668 een gedeelte van den te Kampen gehouden landdag zich afgescheiden en een anderen landdag te Zwolle geopend, terwijl beide partijen zich wettige overheid van Overijssel noemden. De partij te Kampen maakte opmerkzaam op de groote door de admiraliteiten behaalde winsten tegenover den „soberen „toestant der Landtprovincien" en verlangde dat eerstgenoemden extra werden aangeslagen. Tijdens den in Juni te Deventer gehouden landdag verzochten de aldaar vergaderde leden aan de Staten-Generaal om geen commissies te verleenen op voordrachten „door de magistraet der Stadt „Zwolle met eenige weynige Edelen bij haer wesende". Het geval deed zich weldra voor, dat de compagnie van den overleden kapitein Joan Slooth door Deventer werd gegeven aan jhr. Bartel van Ittersum tiio Gerner, door Zwolle aan Hendrik van Keppel tot den Dincxhoff. Ein delijk kwam door bemiddeling van Holland een verzoening tot stand. Zeeland liet het langst op de consenten wachten en belette zelfs het vertrek van twee compagnieën van Ylissingen naar Sas van Gent. Hol land wilde als dwangmaatregel Zeeland en Staats-Vlaanderen van troepen ontblooten, door alle op de repartitie der consenteerende provinciën aldaar aanwezige compagnieën naar den Rijn en den Yssel te zenden. Op

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 274