269 Door getalm met de beslissing verliep de gunstigste tijd voor de werving. De beste officieren en soldaten namen, het lange wachten moede, dienst in Frankrijk, Keulen en Munster, onze toekomstige vijanden; de compagnieën, die in de Rijnstreken lieten werven, werden slechts half voltallig. Begrijpelijkerwijs behoorde tegen het aanstaande voorjaar ook voor de vloot te worden gezorgd. Het door de Staten-Generaal dienaangaande overgenomen voorstel van Holland hield inde uitrusting van 86 schepen van oorlog van 60 tot SO stukkenmet gemiddeld 320 ma trozen =11520 en 80 soldaten 2280, 36 schepen van oorlog van 40 tot 60 stukken, met gemiddeld 200 ma trozen 7200 en 50 soldaten 1800, 24 fregatten of jachten met 20 tot 30 stukkenmet gemiddeld 80 ma trozen 1920 en 20 soldaten 480, 24 branders met gemiddeld 22 koppen 528 24 galjooten (adviesjachten, aanvoer van water, enz.), 24 snauwen of lichtvaartuigenmet gemiddeld 25 koppen 600. Onder de 72 groote schepen begreep men 16 vlaggeschepenelk met 68, de overige met 27 officieren; de fregatten voerden 20 officieren, te samen 2880 officieren. Wegens „de mesnage" en om andere redenen stelde Holland zich tevreden met 36 schepen van oorlog van 60- tot 80- en 12 schepen met 40 tot 60 stukken, 24 branders, 24 galjooten en 24 snauwenwaarvoor 10.000 matrozen moesten worden geworven. 't Zal geen toelichting vereischen dat groot verschil bestond tusschen het strijdvaardig maken van het leger en van de vloot. Wilde men in het voorjaar met een vloot in zee stekendan moest gedurende den winter daarvoor hard worden gewerkt en mochten de fondsen niet ontbreken. Ten behoeve van het leger achtte men alle voorbereiding, zoo voor de doode als voor de levende weerkrachten, overbodig. Tegen 't noodig bleek vertrouwde men op spoedige aanwerving van gedurende den winter af gedankte soldaten, die zoo lang een zwervers- en bedelaarsleven leidden en 't niet al te nauw met de geregelde betaling namen. Ondertusschen hadden pas in Mei 1672 alle provinciën geconsenteerd in de 7.000.000 (1). Naarmate het oorlogsgevaar dreigender werdtaande de geluksster van Johan de Witt. Het aantal zijner aanhangers nam in gelijke mate af, als dat van den prins van Oranje toenam, op wiens medewerking zij rekenden om aan de macht en den willekeur van Holland's raadpen sionaris een einde te maken. (1) Res. H. 5, 17 December, Res. S. G. 8, 18, 26 December 1671, Seer. Res. S. G. 23 Mei 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 279