265
Alzoo waren een regiment cavalerie, een regiment dragonders en elf
regimenten infanterie onverdeeld, de overige regimenten op meer dan
een gewest gerepartieerd (1).
Even als vroeger wekte de repartieering der uitgaven voor de vloot,
uitsluitend over de zee-provinciën, misnoegen bij de land-provinciëntoch
mocht zulks de eenige en de beste weg heeten om voor de vloot over
de vereischte fondsen te beschikken.
Zoodra nieuwe wervingen voor het Staatsche leger ruchtbaar werden,
ontvingen de Staten-G-eneraal tal van aanbiedingen van vreemde heeren,
terwijl zij met anderen in onderhandeling traden (2). Voor de nieuwe
lichting kwamen in aanmerking: een regiment cavalerie en een regiment
dragonders van Jacobus Kettler, hertog van Coerland, drie regimenten
Zwitsers (3), drie regimenten van graaf Coenraad Christoffel van Königs-
mark, een regiment van graaf Gustaaf van Wittgenstein, een regiment
van Magnus Gabriel zoon van den Zweedschen rijkskanselier Magnus de
la Gardie, en een regiment van den Brunswijkschen overste Melchior van
Brodden. Aangezien Gelderland, Utrecht, Overijssel en Groningen deze
korpsen niet op hare repartitie verkozen te hebben, wezen de Staten-
Generaal ze volgenderwijze toe aan. Holland het regiment Coerlandsche
cavalerie, twee regimenten Zwitsers en een compagnie Zwitsersche vuur
roers, drie regimenten van Königsmark het regiment van Wittgenstein;
aan Zeeland het regiment van la Gardie; aan Utrecht een compagnie
Zwitsers te paard; aan Friesland een regiment Zwitsers; aan Friesland
en Drente; het regiment Coerlandsche dragonders. Voorts nam Holland
op zijn repartitie het regiment dragonders van Christiaan Brandt en
droeg de werving van regimenten op aan Frederik Fagnani en Louis
Franqois de Grysperre; Gelderland aan Assuerus van den Boetzelaer
Utrecht aan hertog Albrecht van Saksen. Het aan Groningen toege
wezen regiment kreeg de prins van Oranje tot chef. De eed voor de
officieren van deze lichting werd gerekend te zijn afgelegd op 20 April.
De Staten van Zeeland consenteerden onder voorbehoud dat in plaats
van het regiment de la Gardie het bedrag voor aanbouw van oorlogs
schepen te hunnen last zou komenomdat de niet-equipeerende provinciën
steeds daarvoor ten achteren blevenzij benoemden evenwel kapitein
Jacob Winkelman tot kolonel (4).
Holland en Utrecht achtten voormelde lichtingen nog onvoldoende. De
Staten van Holland besloten, in afwachting dat de bondgenooten zouden
toestemmen in een verdere uitbreiding der militiedes noods aangevuld
(1) Seer. Res. S. G. 25 FebruariRes. S. G. 172128 Maart 1672.
(2) Zie Aanteekening N° 38.
(3) Zie Aanteekening N°. 39.
(4) Res. H. 13 April, 14 Mei, Res. S. G. 15, 20 April, Res. Zeel. 3 Juni 1672. G. P. B
III 163, Capitulaties „omme te leveren ende van buyten in te brengen een Regiment te
„Voet ende te Paerdt ofte wel een compagnie Ruyteren ende Voetknechten respective".