284 van Groot-Brittannië en Frankrijk een naderen eed moesten afleggen voor zoo verre zulks niet reeds geschied was (1). II. Burgerwapening. In December 1671 kwam bij de Staten-Generaal een voorstel in van Overijssel om eenige compagnieën samen te stellen uit landzaten, tegen halve toelage zoolang zij niet voor den dienst werden opgeroepen; voorts „tweehondert Boerenvoerders te discipieren om de Boeren in de wapenen „te exerceren, ende in elck richterampt ende schultampt den opper- „commandeur, waerover de provinciale commandeur oppergesagh soude „hebben". Een paar maanden later verbeterde de provincie haar voorstel door oproeping ten platte lande en buiten de versterkte steden van den derden man, tusschen de 21 en 50 jaren, tot compagnieën van 50 koppen. De Staten-Generaal drongen bij de provinciën in de allereerste plaats aan op goede zorg voor de duurzame versterkingen en de bezettingen „zonder „dewelcke inutil de ingesetenen te platte lande in de wapenen te brengen". De Staten-Generaal gingen intusschen over tot opschrijving ten platte lande onder hun ressort van alle mannen boven den zestienjarigen leeftijd ten einde daaruit den tienden man „cloecke ende robuste personen niet „jonger dan 20, niet ouder dan 55" te kiezen om in de naaste garni zoenen in den wapenhandel te worden geoefend, tegen gelijke soldij als bij de militie. Volgens bovenstaande beginselen viel geen algemeene maatregel uit te vaardigen en moest men de burgerwapening aan elke provincie in 't bijzonder overlaten. Wel betoogden de Staten-Generaal de hooge noodzakelijkheid om 10000 waardgelders onder de wapenen te brengen, waartoe de bondgenootenmet uitzondering van Zeeland, in den loop der maanden April en Mei consenteerden (2). De talrijkste contingenten waardgelders, burgers uit de steden en huisluiden van het platte landwerden door Holland geleverd. Hunne Edel Groot Mogenden gaven den voorrang aan de compagnieën der militie; de burgers zouden den tweeden, de waardgelders den derden rang bekleeden. Bij de stedelijke magistraten drongen zij er op aan om de compagnieën schutters en burgers in den wapenhandel te oefenen en geschikt te maken tot bezetting en bewaring van de grenzen der pro vincie. De in compagnieën en regimenten in te deelen huisluiden waren meer bijzonder bestemd voor de kustverdediging of voor diensten buiten de provincie. Het voor Holland bepaalde aantal waardgelders bedroeg 5880. De provincie gelastte aan de steden de volgende aantallen waard gelders, burgers of schutters onder de wapenen te brengen. (1) Seer. Res. S. G. 25 Januari, 8 Februari, 18, 25, 26 April, 5, 1627 Mei, 3 Juni, 2 Juli, Res. S. G. 4 Maart, 30 Juni, Res. R. v. St. 1, 20 April Res. H. 2 Maart, 18 Mei, 2 Juni 1672. (2) Res. S. G. 18 December 1671, 4, 11, 28, 30 Maart, 2, 8, 12 April, 10, 13, 18, 30 Mei, Seer. Res. S. G. 26 Februari, 11, 28 Maart, Res. R. v. St. 26 Maart, Res. H. 45 Maart 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 304