286 plaatsen gezonden. Slechts enkele onderdeelen hebben zich mannelijk tegenover den vijand gedragen; andere gaven blijken van lafhartigheid. Toch oordeele men te dien opzichte niet al te streng. De opleiding in den schutterlijken dienst leidde tot uiterlijk vertoon bij feestelijke ge legenheden, maar schoot alleszins te kort om zich met den vijand te meten. De dagen van „Alcmaria victrix" behoorden voor goed tot de geschiedenis. De huisluiden van het Noorderkwartier waren reeds in Mei ter sterkte van 17080 man ingedeeld in 23 regimenten met 164 compagnieën. Het Zuiderkwartier formeerde 28 regimenten met 248 compagnieën, welker sterkte niet is opgegeven. Vele huisluiden trachtten zich aan hunne verplichtingen te onttrekken. Zoo konden, wegens het ontvluchten der huisluiden omtrent Gorinchem, twee hunner kapiteins in Juli niet naar Geertruidenberg afmarcheerenomdat ze geen tien man bijeen vermochten te krijgen (1). Hoewel de Nederlandsche burgers reeds langer dan vijf-en-twintig jaren den wapenhandel ontwend waren, maakten toch vele afdeelingen huis luiden zich verdienstelijk door pionier-arbeid, vooral als men de ont beringen en het karige loon in aanmerking neemt. Wanneer echter de spade of kruiwagen met musket of piek moesten verwisseld worden liep 't meestal mis. De Staten-Generaal besloten in de districten der Generaliteit den tienden man onder de wapenen te brengen, in de Meierij van 's-Hertogenboscli liefst „alle bequame manspersoonen". Dit ging met groote moeite ge paard. Daarentegen bleek de op 30 Mei beëedigde burgerij van 's-Her- togenboscli te bestaan uit ongeveer 1100 „seer goede en ongemene man schap." Hunne Hoog Mogenden gaven Gelderland, Friesland, Overijssel en Groningen in overweging den tienden man te pressen en bij de ver zwakte compagnieën der militie in te deelen (2). De Rijngraaf, gouverneur van Maastricht, ontving machtiging om, zoo hij zulks dienstig en nuttig oordeelde, de burgerij aldaar onder de wapenen te roepen; hij en de gedeputeerden konden 2000 man, buiten de stad wonende, voor drie maanden, zonder aanritsgeld, in dienst nemen. Betreffende Maastricht bleek 't dat „een groote quantiteyt Bor- „gers" naar elders waren vertrokken en „de kleyne borgerye" meest in militairen dienst was gegaan; de overblijvendenLuiksche of Brabantsche onderdanen, werden aangewezen „op het decken der vallende bomben „te letten en lessen van brant te passen". De wapening van de 2000 (1) Res. H. 28 Juni, 8 Juli, Res. Gec. Raden Noorder Kw. 10 Mei 1672. (2) Seer. Res. S. G. 25 April, 8 Mei, 2 Juni 1672. Nicolaas van Solingen, Raad in de vroedschap der Stad Utrecht, gaf in 't licht een „Project om Vyfticli Dusent Man en meer „in Wapenen te brengen, ende te onderhouden sonder eenige lasten vande Generalitoyt" (Pamfletten 9894 en 10030).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 306