287 man mislukte door geldgebrek en gemis aan medewerking door de burgerij (1). De samenstelling eener compagnie van 150 Hollandsche waardgelders en het bedrag der soldijen waren als volgt 1 kapitein70 1 vaandrig 2 sergeanten 3 korporaals 2 tamboers 1 schrijver 4 piekeniers ad 11 42 piekeniers 10 32 36 36 24 12 464 8 musketiers 11 84 musketiers 10 928 2 jongens16 150 man, ten 32 dagen£1618; bij compagnieën met een andere sterkte naar evenredigheidlater werd bij compagnieën van 150 man of meer een derde sergeant ingedeeld. Het aanrits- of werfgeld bedroeg aanvankelijk 110, doch moest weldra worden verhoogd tot een dukaton, 33. De soldij ging in bij de compagnieën boven de 100 man, zoodra 60-, bij de compagnieën van mindere sterkte, zoodra 40 manschappen bijeen waren. De mus ketten moesten zijn als bij het leger; waren ze niet verkrijgbaar, dan musketten, vuurroers of snaphanen, van het kaliber, schietende 13 of 14 kogels in het pond. De waardgelders mochten zich ook als matrozen laten aannemen (2). De Staten-Generaal schreven voor, dat de waardgelders niet op de frontieren van den Staat mochten geworven worden, aldaar evenmin loopplaatsen houden. In Mei hadden nog niet alle provinciën zich om trent de aanneming van waardgelders uitgelatenbehalve Holland maakten de provinciale resolutiën weinig of geen melding omtrent deze aangelegenheid. Zeeland consenteerde wel „doch alsoo nae de jegenwoor- „clige constitutie van lraere Provintie en Steden, de voorsz. aenneminge „alhier met geen dienst ofte vrucht soude konnen werden gedaen: soo „sal bij haer Ed. Mog. werden overleght, in wat voegen het equivalent „van dien, ten dienste van den Lande, binnen dese Provintie soude „konnen werden gepraesteert". De Staten van Friesland riepen in Mei 3000 vrijwilligers op, die in 30 compagnieën werden ingedeeld. Voorts in Juni het zoogenaamde uitschot, bevattende één weerbaar man van elke drie huisgezinnen, eveneens samengevoegd tot compagnieën van (1) Seer. Res. S. G. 8, 29 April, 2, 6 Mei 1672. (2) Res. H. 13, 16 April, 11 Mei 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 307