289
in alle belangrijke zaken te herkennen. De opperbevelhebber van het
leger te velde had, trots zijn titel, eenvoudig de bevelen van gedepu
teerden en gevolmachtigden na te komen. Dezen luisterden naar zijn
stem, maar behoefden zijn oordeel niet te volgen. Een officier, hoe
hoog of laag ook geplaatst, durfde alleen in den uitersten nood een
zelfstandig besluit nemen.
De legerinrichting bracht mede, dat, wanneer een troepen verzameling
plaats vond, de aanwijzing van de korpsen voorafging aan de keuze der
in te deelen hoofdofficieren, omdat, afgezien van de nieuwe korpsen,
het regimentsverband zelden kon behouden blijven, de hoofdofficieren
bovendien bevoegd waren om verblijf ook buiten de garnizoenen
van hunne troepen te houden, zoodat zij onmogelijk omtrent de waarde
hunner ondergeschikten konden oordeelen. Gelijkvormige opleiding en
oefening ontbraken trouwens bij elk wapen't ging alles volgens
aloude gebruiken.
Geheel anders waren de verhoudingen bij het door een enkelen wil
beheerschte Fransche leger. Al ware Lodewijk XIV zelf geen eerste
rangs veldheer, wekte toch zijn tegenwoordigheid alom geestdrift. Zijne
generaals behoorden tot de voornaamste veldheeren van den tijd. Geen
opdracht kwam tot uitvoering zonder degelijke voorbereiding, in tegen
stelling bij de Republiek, waar men steeds in strategische en tactische
plannen te kort schoot. Bij de Franschen werden alle bevelen stipt
met bekwamen spoed uitgevoerdterwijl dank zij den bekwamen
minister van oorlog Louvois bij de hoofd wapens eenheid in bewape
ning, uitrusting en oefening bestond.
Bij het Staatsche leger kwam pas verbetering in den toestand na de
aanstelling van een kapitein-generaal. Alle provinciën, behalve Holland,
waren 't eens geworden omtrent de wederinvoering van genoemde waar
digheid. Dientengevolge ontwierpen de Staten-Generaal en de Raad van
State een instructie „voor den geenen die bij haer Ho. Mo. hiernamaels
„tot capiteyn ende admirael generael over de Militie van desen Staet te
„Lande ende te Water geeligeert ende aengestelt soude mogen werden".
Zeeland gaf den raad „in alle gevalle in dese niets doende als met voor-
„gaende communicatie ende overlech van den Heere prince van Orange".
Gelderland ging voor met het voorstel om Zijn Hoogheid te benoemen.
Hunne Hoog Mogenden oordeelden, dat thans, overeenkomstig de acte
van harmonie van 31 Mei 1670, een kapitein-generaal moest worden
gekozen. Op 5 Januari 1672 kwamen hunne gecommitteerden met die
van den Raad van State gereed met een ontwerp-instructiebevattende
als „voorname ingrediënten" t
a. de kapitein-generaal, tevens admiraal-generaal, zal geen stadhouder
mogen zijn of gouverneur van een of andere provincie, geen rechten
doen gelden op het begeven van ambten en bedieningenbehalve die
vacant raken te velde of tot gouverneur en commandeur van de door
hem veroverde plaatsen; 19