295
versterking noodzakelijk. In Augustus verlangde de prins van Oranje
dat Gockinga het com mandement van Emden zou hernemen. De ma
gistraat gelastte daarop den waarnemenden commandant Hendrik van
Steenhuysen tot Folckerda en de officieren om zich met deze zaak
niet in te laten, en verhinderde Gockinga zijn last uit te voeren. Deze
verzocht om van zijn betrekking als commandeur te worden ontslagen (1).
Emden nam voorloopig 100 man in eigen dienstbij uitbreiding van dit
getal verlangde de magistraat de geheele verwijdering van het garnizoen
een wensch waarmede de vorstin zich vereenigde, ook ten opzichte van
Leeroord, te meer wijl de Dijlerschans reeds door de Staatsche troepen
was ontruimd. Mocht het verzoek niet worden ingewilligd, dan diende
in elk geval, ter handhaving van de neutraliteit, den commandeurs
gelast te worden zich van elke handeling op Munstersch gebied te ont
houden. Met dit laatste konden Hunne Hoog Mogenden zich vereenigen
doch Munster, Emden en de vorstin stoorden zïch nergens aan. Toen
hun gerapporteerd werddat Emden te Nieuwerschans met den bisschop
van Munster in onderhandeling trad, bepaalden zij zich tot de waar
schuwing om zulks na te laten (2). Sommige compagnieën te Emden
en te Leeroord werden slecht betaald. De Staten-Generaaldie aanhou
dend met geldgebrek hadden te kampen, vorderden van de vorstin de
teruggave der op 18 November 1624 aan wijlen graaf Enno geleende
penningen terug, 't Was te voorzien, dat daarvan niets terecht kwam (3).
In Februari ontving Hendrik van Bernsau, drost van Drente, opdracht
„dat hij de passages in Drenthe met goede ende suffisante slaghboomen
„sal hebben te doen voorsien om in tijde van nooth geslooten ende de
„voorschreve passages beseth te kunnen werden". Laatstgenoemde taak
viel toe aan het „Yliegent Leger", hetwelk te Meppel werd opgesteld en
waartoe zes regimenten behoorden: de infanterie-regimenten van Hans
Willem van Aylua, George Wolfgang van Sciiwartzenberg en Andolf
Clant de cavalerie-regimenten van Ernst Willem van Haren, Ignatius
van Kingma en Boudewijn van Soutelande. De aangewezen bevelhebbers
de sergeant-majoor generaal Hans Willem van Aylua, tevens luitenant
admiraal van Friesland, voor het geheel, en Ernst Willem van Haren
voor de ruiterijook de andere hoofdofficieren waren nog niet aangekomen,
toen de drost en de gedeputeerde van het landschap Drente bij de Staten-
Generaal op verwijdering van den troep „in dit saisoen niet connende
„subsisteren ende de Ingezetenen vande voorsz. landtschap t' eenmael
„sullende ruineren". Hunne Hoog Mogenden voldeden zonder nader
(1) Seer. Res. S. G. 10 Maart712 AprilRes. R. v. St. 15 JuliRes. S. G. 9 April14
Juli, 7, 15, 23 November, 3 December, Lias loopende dd. 18 November 1672.
(2) Res. S. G. 14, 18 Juli, 13 Augustus, 29 September, 7, 8 October, 1,3, 17November,
8 December, Seer. Res. S. G. 16 Juli, Res. R. v. St. 15 Juli, S. G. Lias loopende 1672 dd. 7
September.
(3) Res, S. G. 120 Augustus24 September27 OctoberRes. R. v. St. 24 October 1672.