296 onderzoek aan liet verzoek en bestemden de ver uit elkander gelegen garnizoenen Steen wijk, Leeroord, Hasselt, Delfzijl, Kuinre, Zwolle, Groningen, Zwartsluis, Deventer, Kampen, Leeuwarden, Doesburg, Hattem en Nijmegen tot voorloopig verblijf der compagnieën van het „Yliegent Leger". Doch de Staten van Friesland kwamen in verzet tegen deze bevelen, gegeven „sonder daeraff alvoorens eenige de minste „kennisse ende communicatie te geven aen die geene, terwelckers bede „ende instantie die aldaer sijn geleijt", zoodat Hunne Hoog Mogenden hun besluit moesten intrekken. De klachten eindigden daarmede niet. Tal van ruiters voerden hunne vrouwen en kinderen mede, zoodat enkele inwoners met de inkwartiering, de zorg voor kost en drank voor tien menschen, hooi en haver voor drie tot zes paarden, bovendien voor jachthonden waren belast: een te zwaarder belasting wijl „de voorschreve „Landtverdervende optocht immers noodeloos is in dese tijts gelegentheyt". De beide bevelhebbers ontvingen een berisping, met last om te zorgen voor betaling en verwijdering „vande wijven, kinderen ende verderen „treyn". De generaal-majoor Hans Willem van Aylua was, wegens zijn opdracht te Meppelverhinderd om als luitenant-admiraal van Fries land op te treden. De behartiging der Friesche zeezaken werd dienten gevolge aan den vice-admiraal Enno Doedes toevertrouwd (1). Bij samentrekking van het veldleger aan den Yssel werd het „Yliegent Leger" te Meppel ontbondenonder toezegging aan Frieslanddat Hunne Hoog Mogenden bij dreigend gevaar voor troepenzending zouden zorg dragen. Bij het uitbreken van den oorlog herinnerde Friesland aan deze belofte en dreigde, bij niet-vervullingde Friesche militie onbetaald te laten, ten laste van hen, tot wier dienst ze werd gebruikt. Friesland en Groningen meenden dat voor de verdediging der noordelijke gewesten zeer goed eenige militie uit Maastricht kon worden gemist. Aan het verzoek van Groningen om de Oude Schans te ontmantelen en de schans bij Winschoten op te maken, beloofden de Staten-Generaal te zullen vol doen. De Staten van Groningen benoemden Karel Rabenhaupt, baron van Sucha, tot luitenant-generaal dei' infanterie, bevelhebber hunner militie binnen de provincie en gouverneur der stadden hertog Bernard van Sleeswijk-Holstein tot commandeur over het garnizoen aldaar (2). De versterkingen, magazijnsvoorradenbezettingen en bewapening in Overijssel en Gelderland verkeerden, even als elders, in verwaarloosden staat. De bezetting van Ommerschans „zynde eene plaatse van mercke- „lyche consideratie" telde slechts 35 man. Te Nijmegen bevonden zich zeven zwakke compagnieën, waarvan een in het aan de overzijde van (1) Res. S. G. 5 Januari69 2327 29 Februari14 18 26 Maart ,2,4 AprilSocr. Res. S. G. 2 415 Februari22 MaartRes. R. v. St. 5 Februari 1672. (2) Res. S. G. 14 April, 7, 18, 20, 26 Juni, Res. R. v, St. 16 Juli, Seer. Res. S, G. 22 Juni 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 316