298
zijn plaatsvervanger, luitenant-kolonel JohanHendrik van Bassenn, werden
de kolonels d'OssoRy en Bampfield toegevoegdniet als kolonelsdoch als
kapiteinshun was geen gezag toegekendmet het gevolg zooals Bassenn
rapporteerde „les officiers subalternes n'obeiront rien contre leur gré
„quand ils scavent qu'on n'a pas le pouvoir pour les commander". Voor
de verdediging achtte men 8000 man noodig, terwijl het garnizoen
slechts 900 man telde (1).
Voor zijn graafschap Meurs ontving de prins van Oranje machtiging
van Hunne Hoog Mogenden om aan koning Lodewijk neutraliteit te
verzoeken. Deze ging in op 1 Mei voor beperkten tijddoch werd telkens
verlengd. De bezetting vertrok naar Rijnberk (2).
Men vermoedde algemeen, dat de vijand in de eerste plaats Maastricht
zou trachten te vermeesteren. Ten einde de vesting „met glorie" te
verdedigen, was een bezetting van minstens 9000 combattanten noodig.
De verdedigingswerken waren door den Waalschen ingenieur André Du-
mont in voldoenden staat gebracht, waarvoor hij een belooning van 160
dukatons ontving (8).
In den loop van April kwamen de gedeputeerden van Crommon en
van Vierssen te Maastricht met opdracht om de „defectueuse militie"
van de compagnieön aan te vullen hetgeen meestal geschiedde uit
„de kleine borgerije" voor de betalingenden aanvoer van materialen
en vivres „stockvisch, booter, caes, olye ende azijn, midtsgaders medi
camenten" te zorgen. Ook hadden zij bevoegdheid om de vaceerende offi
ciersplaatsen aan te vullen. Ongelukkig raakten de hun medegegeven
gelden al te spoedig op. Vele hoofd- en subalterne officieren waren af
wezig, hetzij in elders aangewezen betrekkingen, dan wel om zich in
den Haag voor bevordering aan te bevelen. Op 22 April hielden de ge
deputeerden een revue over de bezetting, bestaande uit 10 compagnieën
ruiterij en 72 compagnieën te voet. De compagnie Hollandsche gardes
te paardonder kolonel Adam van der Duyn van 's Gravemoer, telde 36
kurassiers en 68 harquebusiersbij de overige compagnieën verschilde
de sterkte tusschen 39 en 56 paarden. In geval van beleg zouden slechts
drie compagnieën ruiterij te Maastricht blijven. De infanterie telde 4079
musketiers, 2353 piekeniers. Vóórts behoorden tot de bezetting de com
pagnie grenadiers van Jordaan van Haren en de compagnie mineurs
van kapitein Johan Joachim de Jacoby. Men ontsloeg een aantal aan
genomen pontgasten en matrozen (bootgezellen)welke toch bij een beleg
gemakkelijk waren te verkrijgen.
In Mei werd het garnizoen versterkt met zes compagnieën van het
regiment Zuylenstein, samen 460 man „seer schoon volck, doch maer
(1) Res. R. v. St. 14, 19 Januari, 8 Mei, Seer. Res. S. G. 12 April, 9 Mei 1672.
(2) Seer. Res. S. G. 16 April, 10, 30, 31 Mei, Res. S. G. 30 September 1672.
(3) Seer. Res. S. G. 20 AprilRes, S. G. 26 April 1672,