806 gezinde regeering aan het roer van den Staat te komen. Evenwel, bleek in 1672 daarvan nog niets (1). Groot-Brittannië, het andere lid van het Drievoudig Verbond, was evenmin betrouwbaar. Karel II had zich onder den invloed zijner Fransche minnares Louise de Querouaille heimelijk met Frankrijk ver bonden (1670) om op een gegeven oogenblik de Vereenigde Nederlanden ter zee aan te vallen, waarbij Engeland de Zeeuwsche eilanden, Goeree en Voorne als buit zou bekomen. Daaruit valt de negatieve uitslag af te leiden der door de Republiek in 't werk gestelde pogingen om Groot-Brittannië, onder verwijzing naar zijne verplichtingen, tot een oorlog met Frankrijk over te halen. Nog vóór de Fransche oorlogsver klaring aan de Republiek gaf Karel II bevel om alle Nederlandsche schepen naar Engelsche havens op te brengen. De bekendmaking van deze „onminnelycke beyegeninge der Engelschen ende genoeghsame de claratie van oorlogh" verwekte groote ontsteltenis in de Republiek. Het gunstige oogenblik tot uitvoering van het voorstel van den gezant Johan Boreel om door aanbieding van een „beurse van hondert duysent pont „sterlincx" aan den koning den oorlog te voorkomen, liet men voorbij gaan (2). Toch wilde de Republiek haar vertrouwen op het bondgenoot schap met Groot-Brittannië niet opgeven. Koning Christiaan Y van Denemarken toonde geen „inclinatie tot „eene defensive alliantie" zoolang de Republiek aan hare geldelijke verplichtingen, overeenkomstig de tractaten van 1659 en 1666, niet ten volle had voldaan en geen gevolg gegeven aan een te haren nadeele scheidsrechterlijke uitspraak van Frankrijk. Bovendien vreesde de koning in oorlog met Zweden te geraken. Het niet slagen der onderhandelingen ware te betreuren, aangezien de koning in de gelegenheid was om de Republiek binnen veertien dagen uit Holstein en Jutland met 10000 „wel gedresseerde mannen te paert ende te voet, met een schoone artil lerie ter hulp te kunnen komen". De gezant Daniel van Wijngaerden, heer van Werkendam, stelde namens Hunne Hoog Mogenden voor, dat Dene marken een leger van 15000 man onder de wapenen zou brengen, te weten: 6000 man volgens tractaat van 1659, 9000 man te betalen half om half, de aanritsgelden en twee maanden subsidie door de Republiek contant, het overige later. Toen de koning echter verklaarde geenszins tot levering der 6000 man verplicht te zijn, welke uitspraak de Republiek aan het scheidsgerecht van den keizer en de Duitsche vorsten wilde onderwerpen, wijzigde Werkendam het voorstel in levering van 14000 (1) Res. S. G. 21 Augustus, Seer. Res. S. G. 24, 27 October, Res. H. 5 December 1671, Seer. Res. S. G. 16, 26 Januari, 28 Mei, 19 September, Res. S. G. 17 Augustus 1672. (2) Seer. Res. S. G. 15, 29 Januari, 13, 26, 29 Maart, Res. S. G. 30 Maart, Seer. Res. H. 30 Maart 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 326