807
man, waarvoor Hunne Hoog Mogenden, onder waarborg van Holland,
de helft der aanrits- en subsidiegelden zouden betalen. Werkendam kreeg
opdracht in dezen zin tegen Maart 1G73 een tractaat te sluiten (1).
Op de hulp van Duitsche vorsten viel weinig te rekenen. De meesten
die daarvoor in aanmerking zouden komen, stonden door beloften en
geldaanbiedingen onder den invloed van Lodewijk XIV, o. a. hertog
Christiaan Lodewijk van Mecklenburg, die uit liefde voor madame de
Catillon den Roomsch Katholieken godsdienst had omhelsd en wien men
verdacht, de Elbe-vesting Dörnitz aan Frankrijk te willen afstaan. An
deren beloofden strikte neutraliteit te zullen betrachten. Hertog Filips
Willem van de Palts-Nieuwburg ontkende eenige overeenkomst met
Frankrijk te hebben gesloten; wel had hij aan Fransche troepen vergund
over zijne Gulik-Bergsche landen naar de stiften van Keulen en Munster
te marcheeren om de eenvoudige reden, dat noch hij, noch eenige
andere macht van het Rijk in staat ware zulks te beletten. De hertog
was op 13 September 1666 met Brandenburg omtrent de Gulik-Cleefsche
nalatenschap tot „een geluckich ende vast erffvergelijck" geraakt. De
aartsbisschop, keurvorst van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren,
stond mede doortocht aan Fransche troepen toe, onder protest van het
aan Keulen onderhoorige stift Luikhetwelk beloofde de Franschen naar
vermogen uit de Luiksche plaatsen te zullen weren. De landgravin
Hedwig Sophia van Hessen-Kassei, weduwe van landgraaf Willem VI
en regentes voor hunnen zoon Karel, zuster van den grooten keurvorst,
wees voor het door vrienden en aanhangers van Frankrijk omringde
landgraafschap alle onderhandelingen met de Republiek af (2).
De Republiek wist zich met behulp van keizer Leopold de medewer
king te verzekeren van den keurvorst-aartsbisschop van Trier, Karel
Kaspar von der Leyen, welke haar groot voordeel beloofde. De keur
vorst voorzag zijne aan den Rijn en den Moezel gelegen onderhoorige
plaatsen van garnizoen, hetgeen den Franschen belette ze te bezetten
en voor etappendienst in te richten (3).
In September ontving de zaakgelastigde der Republiekritmeester
Theodorus Brasser, machtiging om een nader verbond met de hertogen
van Brunswijk-Luneburg te sluiten, mits het te werven krijgsvolk „daer
„van de helft door subsidien van desen Staet soude moeten werden
„betaelt, soo weynich in getal als eenichsints doenlyck sal wesen,
„ende in allen gevallen niet sal excederen de nombre van thien duysent
(1) Seer. Res. S. G. 14 Februari, 5 Maart, 23 Mei, 22 Juli, 26 September, 25 October,
16 December, Res. S. G. 21 Juni, 12 Augustus, 3 October, Seer. Res. H. 21 September, Res.
H. 18 November 1672.
(2) Seer. Res. S. G. 16, 30 Januari, 7, 21 Maart, 820 April, 3 Mei 1672.
(3) Zie Aanteekening N° 41.