„mannen, ende dat hy in contant gelt soo weynich sal uytlooven als „eenichsints zal connen werden geobligeert, ende in allen gevallen niet „meer dan de helft vande aenritsgelden van de voorsz. thienduysent „mannen ende twee maenden vande subsidien". Op 22 September kwam een voorloopig verdrag tot stand, waarbij de hertogen zich verplichtten om 12000 man op de been te brengen, te betalen half om half. Holland beloofde bij de eindregeling voor de werfgelden en twee maanden soldij te zorgen. Zeeland stemde toe; Friesland en Groningen wilden pas betalen wanneer de Brunswijkers in Westphalen zouden gevallen zijn en te hunner hulp opdaagden: een alleszins onredelijke eisch, aangezien zonder betaling niemand kwamterwijl den prins van Oranje het recht behoorde om hunne bestemming te bepalen. Het jaar 1672 verliep zonder dat men 't met elkander eens werd (1). Aanvankelijk vlotten de pogingen van den gezant Godart Adriaan van Reede-Amerongen om keurvorst Frederik Willem van Brandenburg tot een „naedere ende eeuwighduyrende alliantie" over te halenevenmin. De onderhandelingen duurden zoo lang, wijl de keurvorst een sterker leger tegen hoogere subsidie wenschte te leveren dan de Republiek noodzakelijk achtte. Sommige Brandenburgers waren voorstanders der neutraliteit; anderen oordeelden „dat de neutraliteyten noyt dank verdienen, maer „eyndelijk van beyde partijen werden gehaat off niet geestimeert, ende „dat in tegendeel een magtig vyand in 't begin by alle de geinteresseer- „den moet werden tegengegaen, opdat by het minste succes van sijne „wapenen niet alle naermaels desperaet wert gestelt". Na aankomst te 's-Gravenhage van de Brandenburgsche afgevaardigdenden generaal- majoor Alexander van Spaen, Mathias Romswinckel en Gerard Ber nard van Pöllnitz, krijgsraad en generaal-majoorgeraakten partijen tot overeenstemming en kwam op 6 Mei 1672 te Keulen aan de Spree een tractaat tot stand. Zoodra eenige vijand het grondgebied der Republiek betrad, zou de keurvorst een leger van 20000 man S000 paarden, 12000 man infanterie op de been brengen, waarvan 3000 man en 600 paarden tot dekking der Rijnvestingende helft van het werfgeld en het onderhoud door elke partij te betalen. Desverkiezende kon de keur vorst dragonders aannemendrie dragonders berekend tegen twee ruiters en een infanterist. Het werfgeld bedroeg 40 rijksdaalders per ruiter, tien rijksdaalders per infanterist, te samen 440.000 rijksdaalders; de kosten voor een regiment cavalerie van zes compagnieën, 500 ruiters, bedroegen 476780 rijksdaalders, voor een regiment infanterie van tien compagnieën, 1000 man, 41044 rijksdaalders, voor eiken regiments staf 210 rijksdaalders in de 30 dagenbovendien kwamen voor rekening (1) Seer. Res. S. G. 3 September, 8 October, 7 November, Seer. Res. H. 11 Augustus, Res. H. 24 September, Res. S. G. 12 October. 24 November 1672.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 328