„hondertduizend guldens'' (1). Half October gaven Hunne Hoog Mogenden kennis, dat de reductie was afgeloopen, niet zonder klachten van Hol. landdat enkele kapiteins goede en bekwame soldaten hadden afgedankt, onervaren en ongeschikte personen op minder gage aangehouden om „alsoo eygen haar vuyl gewin te trecken" (2). De broodeloos ge worden afgedankten gaven zich over aan allerlei „exactien" of lieten zich aanwerven voor vreemden dienst. Voor de impotenten en geap- pointeerden zou de Staat zorgdragen (8). De Raad van State wenschte het „redres van de lasten ende mesnage, „mits de vrede die den Staet der Vereenighde Nederlanden door Godes „Zeghen" genoot in een nieuwen staat van oorlog te belichamen. Daartoe verzocht het college aan alle provinciën opgave der te betalen trakte menten en pensioenen (4). Het verst strekkende antwoord kwam van Holland; het gewest stelde bezuinigingen voor, alsof een oorlog voortaan tot de onmogelijkheden behoorde, als: het kapitein-generaalschap te houden voor „geextingucert" met onthou ding van het daaraan verbonden traktement, waartegen Zijn Hoogheid „uit andere respecten, die geen consequentie en connen geevenhet aequivalent mag genieten" het veldmaarschalksambt op te heffen na den dood van den heer van Brederode; diens maandelijksch traktement van 700 te wijzigen tot een jaarlijksch lijfpensioen van 3000; nader te beslissen omtrent het luitenant-generaalschap der cavalerie na den dood van graaf Johan Maurits van Nassau, die voortaan een lijfpensioen van 2000 zal genieten het superintendentschap van den krijgsraad te houden voor „gemorti- ficeert" voor de gouverneurs van Breda, Bergen-op-Zoom en Willemstad, behoud van hun „Titel van Eere", maar verlies van hun traktement; vermindering van het traktement van den kwartiermeester-generaal van 135 ter maand tot 500 per jaar; de betrekking van kolonel wordt bij overlijden gehouden voor „gemorti- flceert"; het traktement, verschillende van 300 tot 500 ter maand, te vervangen door een lijfpensioen van 800 per jaar; de luitenant-kolonels, sergeant-majoors, kwartiermeesters en provoosten te beschouwen als „gelicentieert" feitelijk, opheffing van het regiments-verband (1) Res. H. 3, 4, 8, 10, 13. 18, 28, Res. R. v. St. 4, 29, Res. S. G. 4, 8, 10, 30, 31 Juli 1648. Zie Aanteekening N°. 2. (2) Res. S. G. 31 Augustus, 13 October, Res. H. 18 September, Res. R. v. St. 26 Sep tember 1648. (3) Zie Aanteekeningcn Nos. 3, 4 en 5. (4) Res. R. v. St. 6, Res. S. G. 31 Juli 1648.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 33