821 tucht, nauwlijks graafwerk konden verrichten. Gelderland was aangê- slagen voor 4000, Utrecht voor 2000, Overijssel voor 3000 van die lieden; hunne betaling bedroeg 50 stuivers per acht dagen, welk geld niet uit een afzonderlijk fonds maar uit de toegestane sommen voor het aannemen van' meer militie moest gevonden wordenToch was die gage te gering; ze moest verhoogd worden tot 30 voor een kapi tein, 25 voor een luitenant, £20 voor een vaandrig, 18 voor een sergeant per maand, 10 stuivers daags voor den minderen man. Utrecht zond 1000, Holland 4250 man. Aan Overijssel werd verzocht om 900 huisluiden naar Coevorden, Bourtange en Leeroord te zenden. Het lag in de bedoeling om de huisluiden maandelijks af te lossen. Maar binnen één maand was het lot aan den Yssel reeds beslist (1). Midden Mei moest nog het meeste geschut uit de magazijnen van 's-Gravenhage, Dordrecht en Delft naar Arnhem vervoerd worden. Jaren lang had de Raad van State gewaarschuwd om de posten op den staat van oorlog voor het gieten van geschut af te dragen. Wel was onlangs in een totaal bedrag over tien jaren ad 50.000 per jaar geconsenteerd „echter tot nogh toe gebleven buyten eenighe executie". Nu eerst werden 40 metalen veldstukken van 3 rit en 12 houwitsers gegoten. Evenmin beschikte men over de noodige affuiten, over voldoende hoe veelheid „pulver"; handgranaten moesten nog worden gereed gemaakt. Oudergewoonte leed men eveneens aan geldgebrek. Het personeel der treinen bleef door nalatigheid van Zeeland en Friesland onbetaald, de gedeputeerden beschikten niet over fondsen. Het uit voormelde maga zijnen voor het veldleger bestemde geschut bestond uit (2) (1) Res. s. G. 7, 13, 1G, 19, 2G April, Res. R. v. St. 13 April, Seer. Res. S. G, 2G April, 3, G, 9, 10, 15, 17, 27, 28 Mei, 2 Juni 1672. (2) Seer. Res. S. G. 911, 30 Mei 1G72 Staatsarchief te Wiesbaden M 675. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 341