325 echter bij een op drie of vier plaatsen gelyktijdigen vijandelijken aanval elkander onmogelijk konden ondersteunen. Toch besloot men den Yssel „naer het uytterste vermogen" te verdedigen, omdat geen betere verde digingslinie te vinden was, ook omdat een vrijwillig teruggaan „de uyterste „consternatie in het Landt soude causeren"dientengevolge elke provincie aan haar lot zou zijn overgegeven en op eigen verdediging aangewezen waardoor „nogh ordre noch regieringe meer over soude blijven". Hunne Hoog Mogenden keerden terug naar 's-Gravenhagehet aan de gedepu teerden en gevolmachtigden te velde overlatende „om naer de opkomende „veranderingen, occurentien en voorvallen van saecken pro re nata, „telckens te resolveren, met de maght van het Landt te agerendie in het „geheel ofte ten deele te employeren ofte te verbrengen soo als deselve „naer ingenomen ad vis van Syn Hoogheyt sullen bevinden te be lmoren" (1). Den 20sten Mei bevond zich het hoofdkwartier van het Fransche leger onder rechtstreeksch bevel van den koning tusschen Yisé en Navaigne. Turenne had Maeseyk en Tongeren, beide plaatsen op Luiksch gebied, met 8000 man bezet. Van het hoofdkwartier gingen dagelijks groote transporten vivres en munitie naar Vucht op den linker Maasoever, van waar tot Maeseyk talrijke rijen tenten waren opgesteld. Aldaar lag o. a. het Elzasche regiment in bezetting; de Republiek trachtte „door het „stroyen van hoogduytsche brieffkens" de soldaten tegen een aanbod van vier rijksdaalders tot desertie over te halen. De bezetting van Maastricht durfde geen aanslagen op de vijandelijke door talrijke cavalerie gedekte transporten te ondernemen. Het leger van Condé vertrok weldra óver Valkenburg naar Neuss om langs den rechter Rijnoeverter overzijde van Turenne, te opereeren. Te Neuss en Keizersweerd waren gedurende den afgeloopen winter door de Franschen magazijnen aangelegd. Noël Bouton, heer van Chamilly, voltooide de insluiting van Maastricht, welke vesting dus van alle verkeer met de Republiek was afgesloten. Middelerwijl begonnen ook de vijandelijkheden met Munster. De vesting commandanten, in 't bijzonder die in Frieslanden Groningen, ontvingen last „dat deselve allerhande hostile actiën ende vyantlyckheden uyt de „voorsz. frontieren sullen doen ende ondernemen tegens den bisschop „van Munster ende syne Landen", tevens alle toevoer van eetwaren en ammunitie daarheen te beletten (2). Genoegzaam gelijktijdig werden onderstaande vestingen en forten berend en na een zwakke verdediging, eenige zonder slag of stoot, overgegeven. (1) Seer. Res. S. G. 3—5, 7, 13 Juni, Res. H. 4 Juni, Seer. Res. H. 7 Juni, Res. S. G. 8, 13 JuniRes. R. v. St. 13 Juni („pro re nata" naar omstandigheden). (2) Seer. Res. S. G. 23, 30 Mei, 3, 15, 17 Juni, Ros. S. G. 7 Juni, Verbalen van gede puteerden te Maastricht dd. 3 Juni 1672. Pamfletten 10036, 10037.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 345