828
stemde regiment Broersema eigenmachtig in de vesting achter, hetgeen
moeilijk viel te veranderen (1). De luitenant-generaal Engelbert van
der Mijle marcheerde met 29 kamerstukken van 24, 12, 6 en 8 4?,
10 veldstukken van 6 en 3 f, 4 achterladers van 6 van Zutphen naar
Leiden. Te Zutphen bleven achter 10-, te Kampen 2 halve kartouwen;
te Deventer, 8 halve kanons, 6 kamerstukken van 24, 12 en 6^, 4 lange
veldstukken van 12 te Doesburg, 8 lange veldstukken van 12 en 6 TC
te Nijmegen, 2 lange veldstukken van 6 f, 8 kamerstukken van 6 fk';
te Schenkenschans, 6 kamerstukken van 24, 12 en 6 van de 18 edel
lieden van het geschut bleven zes te ZutphenSchenkenschansNijmegen
en Arnhem.
Reeds op 14 Juni trok Turenne beneden Arnhem over den Rijn. Re-
halve de door den Prins van Oranje gezonden regimenten Vrijbergen
en Amama elk 8 compagnieënbestond het garnizoen van Arnhem onder
den commandeur Maurice de Hallart uit 4 compagnieën infanterie,
2 compagnieën paarden en eenige gewapende boeren. De magistraat
dezer stemhebbende stad oefende het hoogste gezag uit, maar had alles
betreffende het krijgswezen verwaarloosd, toonde zich tot het laatste
oogenblik ongenegen tot de verdediging mede te werken en gaf te nauwer-
nood toestemming om de twee genoemde régimenten binnen te laten.
Op 16 Juni gaf de magistraat Arnhem over aan Turenne; het garnizoen
werd krijgsgevangen (2).
De Prins kwam met zijn verzwakte macht, hoogstens 8000 man,
namelijk de cavalerie, de infanterie-regimenten Wirtz, Hornes, Ingen
Nulant, Aquila, Limburg Stirum en Holstein, voor de gesloten
poorten van Utrecht. Zijn Hoogheid vertoonde zich in de stad „opdat
„de ontstelde en ontroerde gemoederen der gemeente door desselfs
„presentie en aenwesen gerust gestelt en tot het innemen van een
„sortable militie mochte werde gedisponeert". Zijn Hoogheid stelde
voor om de helft der cavalerie aan de Vecht, de rest aan den Vaartsehen
Rijn te kampeeren, de infanterie nabij de stad te retrancheerenzoo
doende tot verdediging van de stad mede te werken, onder voorwaarde
dat de magistraat den Bemuurden Weerd en de vier voorsteden liet
afbranden. „Na veele debatten en contestatien" verklaarde de magistraat
van de stemhebbende stad, de voorstellen als onaannemelijk, doch
met verzekering „dat sy goet en bloet ten uyttersten tot haar defensie
„souden opsetten" (8).
Den 18den Juni trok het leger van den Prins terug naar de Hollandsche
grens. Dienzelfden dag, alvorens zich nog een Fransehman op het
grondgebied der provincie had vertoond, ving de magistraat van Utrecht
(1) Res. S. G. 18, 30 Juni 1672.
(2) Pamflet 10081.
(3) Sec. Res. S. G. 10, 17 Juni, R. v. St. Uitgaande brieven dd. 22 Juni, S. G. Lias
loopendc 1G72 dd. 21 Juni.