i 4 goon monsteringen door commissarissen, maar door de plaatselijke auto riteiten, zonder vergoeding; afschaffing van servies-gelden vervanging der traktementen van den sergeant-majoor-generaal ad 300 ter maand door een lijfpensioen van 1200 'sjaars, van den commissaris-generaal der cavalerie ad 150 ter maand door een lijfpensioen van 600 'sjaars; afschaffing van of bezuiniging op de betrekkingen van de majoors en commiesen op de frontieren en van ander personeel de generaal der artillerie blijft onbetaaldontslag te verleenen aan het verdere personeel der artillerie ten slotte, verzoek aan Zijne Hoogheid om voorloopig geen commissies voor kapitein te verleenen, alvorens op „het geheele werk van „het mesnage sal weesen geresolveert." Het ontwerp diende niet zoo zeer „als een provinciaal advis, maer „om d'inclinatie van de Heeren van Holland" te doen weten. In afwach ting eener beslissing, staakten zij de betaling der traktementen, doch losten hunne schulden niet af (1). De antwoorden der andere provinciën waren van minder belang ot bleven geheel achterwege. Dientengevolge besloot de Raad van State op 8 December 1648 den staat van oorlog voor 1649 in te dienen, waarop de traktementen voor Zijn Hoogheid den Prins en Zijn Excellentie den stadhouder graaf Willem Frederik volgens den staat van 1621 waren teruggebracht (2). Ook had men andere traktementen verminderd of niet meer opgenomen, wegens afdanking van overtollig geworden personeel, vooral bij de artillerie en de treinen, zonder echter zoo ver te gaan als Holland verlangdeo. a. waren de hooge rangen en de regi mentsstaven behouden. Daarentegen wenschte de Raad de luitenants bij de cavalerie en de infanterie te laten uitstervende opengevallen plaatsen niet te vervullen, uitgezonderd bij de gardes en bij de compagnieën der regiments-hoofdofficieren, omdat dezen zich wegens andere betrekkingen zelden bij hunne compagnieën bevonden (3). De provinciën maakten geen haast met de beantwoording van den staat van oorlog voor 1649, zoodat tal van posten onbetaald bleven. Sterk trad het verschil van inzichten tusschen Holland en de bondge- nooten aangaande de in te voeren bezuinigingen op den voorgrond. Aan gezien een geregeld bestuur op die wijze onmogelijk bleek, besloot de Generaliteit op 4 September 1649 den staat van oorlog van 8 December (1) Ros. H. 7 Augustus, 10 October, 22 December, Res. R. v. St. 11, 17 October 1648. Zie Aanteekening N°. 6. (2) Do .jaariyksche inkomsten van den Prins, die met den vrede hadden opgehouden, be stonden uit 42.000 vergoeding te velde, 70.000 gemiddeld aandeel in den buit te water, 15.000 item te lande. (Res. S. G. 81 October, Lias looponde 1648 dd. 4 November). (3) Res. R. v. St. 25, 27, 28 November, 2, 5, 8 December, Res. S. G. 8 December 1648.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 34