338
tiünne Hoog Mogenden aan prins Willem Hendrik van Oranje liet
kapitein- en admiraal-generaalschap der Unie „gedifereert"liet recht
der patenten „geconfereert" en Zijn Hoogheid van den eed op liet niet
aanvaarden van het stadhouderschap over een of meer provinciën „ge-
dispenseert"; de officieren werden uit den eed op de patenten ontslagen.
Zijn Hoogheid legde op 9 Juli in de vergaderingen der Staten van Holland
en van Hunne Hoog Mogenden de gevorderde eeden af: voortaan zou
zijn naam in de geschiedboeken prijken als prins-stadhouder Willem III.
De Staten-Generaal waren tot de benoeming overgegaan zonder te wachten
op de consenten van Friesland en Groningen, de eenige vrije bondge-
nooten van Holland en Zeeland; ze lieten slechts kort op zich wachten.
De Staten van Friesland hadden den Prins reeds op 25 December 1671
tot het kapitein- en admiraalschap der Unie „gedesigneert". De Staten
van Holland verleenden den Prins op 14 Juli de eveneens door zijn
voorzaten bekleede waardigheid van opperhoutvester of jagermeester van
Holland en West-Friesland, terwijl Hunne Hoog Mogenden hem op 21
September het recht aanboden tot verleenen van „remissien, par-
„donnen ende gratiën", dus tot het kwijtschelden van straffen (1).
Sinds den aanslag op zijn leven verscheen Johan de Witt niet meer
in de vergaderingen. Mr. Nicolaas Vivien, raad en pensionaris van
Dordrechtverving hem tijdelijk in de betrekking van raadpensionaris
van Holland en West-Friesland. Op 4 Augustus verzocht en verkreeg
Johan de Witt ontslag als zoodanig; de Staten van Holland benoem
den op 20 Augustus, na vaststelling eener nieuwe instructie, Gaspar
Fagel tot zijn opvolger. Joilan's broeder Cornelis was op de valsche
beschuldigingeen aanslag op liet leven van den prins van Oranje te
hebben beraamd, den 21 sten Juli op last van het Hof van Holland ge
vangen genomenonder protest van Dordrecht naar 's-Gravenhage gevoerd
en in de gevangenis gepijnigd. De Staten-Generaal vermaanden den Prins
om te letten „op de conservatie van desselfs persoon en zich alomme
„door guardes en hellebardiers te doen begeleyden ende bewaren". Op
20 Augustus sprak het Hof tegen Cornelis de Witt, op niets zeggende
bovendien onbewezen stellingen, een onteerend vonnis uit. Dienzelfden
dag wisten eenigen Johan tot een bezoek bij zijn bedlegerigen broeder
in de gevangenis uit te lokken. De Staten van Holland belastten vóór
het bezoek de compagnieën ruiters van Jacob van Steenhuysen, heer
van Malden, en van Claude de t' Serclaes, graaf van Tilly, benevens
schutterij van 's-Gravenhage om beide broeders tegen de woede van het
volk te beschermen. Nadat de ruiterwacht, onverklaarbaar, haar post
(1) Res. Friesland 15 December O. S. 1G71Res. Zeeland 10 Maart, 2 Juli, Res. S. G. 14
Maart, 5, 8, 9, 10, 18, 29 Juli, 21 September, Res. H. 27 Juni, 1, 13, 14 Juli; G. P. B.
III 120 dd. 9 Juli, III 53 dd. 8 en 9 Juli, III 121 dd. 8 Juli, III 121 dd. 9 Juli 1072.