357 Zweden bood zijn tusschenkomst aan en zond Harald Appelboom als extra-ordinaris gezant naar 's-Gravenliagedie Duinkerken als plaats van onderhandeling voorstelde. Hunne Hoog Mogenden wilden zich daarmede niet inlaten alvorens de gevoelens van* de bondgenooten keizer Leopold I, koning Karel II van Spanje en keurvorst Frederik Willem van Brandenburg te kennen. De poging bleek ontijdig te zijn ge schied (1). XV. Brandschattingen en contribution. De vijand trachtte steeds zoo veel mogelijk zijne legers ten koste van de bevolking der bezette land streken te onderhouden. Aangezien dit niet overal uitvoerbaar bleek, moesten maatregelen getroffen worden om een geregelden aanvoer der legerbehoeften te waarborgen. De Franschen hadden daartoe oorlogs magazijnen te Xeuss opgeslagen. Hoewel het door hen bezette gebied van Noord Nederland onmogelijk in de behoeften aan levensmiddelen kon voorzien, persten de Franschen toch de bevolking zooveel mogelijk uit door brandschattingen en het verleenen van sauvegardes. De Republiek bezigde gelijke middelen, niet alleen op vijandelijk gebied, maar ook ten koste van de eigen onderdanendie reeds aan de geweldpleging van den vijand bloot stonden. De Sta ten-Generaal verboden de betaling van contributiën aan den vijand „op poene als vyanden aengesien ende als „soodanig derselver goederen gespolieert endever brast te sullen worden". Verder stelden zij de steden in de provinciën Gelderland, Utrecht en Overijssel, mitsgaders het door den vijand bezette platte land „op een „raisonnablen taux tot stuer vande gemeene saecken" en bevalen, dat in Keulen, Luik, Munster en Frankrijk contributiën zouden gevorderd worden „voor sooverre sulcx practicabel is". Het handeldrijven met den vijand en smokkelen bedreigden zij met strenge straffen (2). Opiamilly, sinds het openen van den veldtocht bevelhebber te Maeseyck eischte contributiën uit de Meierij van 's-Hertogenboschwelke hij bij weigering „soo te vier, vlammen als andersints gansch ende geheelick „sonder de minste conniventie ten onder soude brengen". Om de be dreiging kracht bij te zetten, verrichtten in 'tlaatst van Juni4000Fran- sche ruiters een rooftocht, waarbij zij „met groote slaghbijlen ende ijzere „hanthamers alles opensloegen wat sluitbaer was", weerlooze lieden schandelijk mishandelden of doodschoten. Hunne Hoog Mogenden beant woordden deze geweldpleging met weerwraak. Zij bewapenden de huis- (.1) Res. S. G. 26 October, 29 November, Res. H. 18 November 1672. (2) Res. S. G. 31 Augustus; G. P. B. III 258, 259, dd. 2, 4 Juli, .26 Augustus, plakkaat verbiedende allen toevoer van levensmiddelen naar don vijand G. P. B. III 169 dd. 6 Sep temberverbod van verdingen (verdragen) omtrent contributiën aan den vijand; G. P. B. III 169 dd. 22 November 1672, waarschuwing tegen het betalen van brandschattingen aan den vijand.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 377