376
kolonel Moriac verworven titel van kolonel stond alleen bij zijn com
pagnie vermeld (1).
Holland maakte bemerkingende andere provinciën lieten niets van
zich hooren. De Raad van State diende derhalve op 30 Januari 1657
voor dit jaar een nagenoeg gelijke begrooting in als voor het vorige,
zonder wijziging van de legersterkteomdat overal buiten de Republiek
oorlog woedde (2).
De staat van oorlog voor 1658, op 4 Februari naar de provinciën ge
zonden, was behoudens geringe wijzigingen samengesteld als de voor
gaande. De Raad van State richtte daarbij, zij 't bij wijze van klacht,
een doorloopende beschuldiging aan de bondgenooten. Aangezien sinds
jaren geen opening der consenten was geschied, kwam de Raad tot het
besluit dat allen hadden toegestemd. Intusschen bewezen de „bedroefde
„dachten" van oude dienaars van den Staat, dat de provinciën de hun
toebedeelde traktementen en pensioenen onbetaald lieten. Bovendien waren
zij nog aanzienlijke bedragen en leeningen met oploopende interesten
verschuldigd. Aan bezuiniging ten koste van het toch reeds zwakke
leger viel niet te denken. Bleven de aangevraagde gelden voor de forti
ficatiën achterwege, dan warren aanbestedingen en het verder onderhoud
onmogelijk. Bij gebrek aan geld kon zoo min sprake zijn van aanvul
ling der magazijnen met levensmiddelen als aanmaak van geschut (3).
De klachten haalden niets uit. De Raad van State kwam in de
laatste maanden van 1658 samen met gecommitteerde Raden van Holland
tot nader overleg, zonder omtrent de hoofdpunten van verschil tot over
eenstemming te geraken. Lodewijk van Nassau-Beverweerd behield
als gouverneur van 's Hertogenbosch het traktement van gouverneur
van Bergen-op-Zoom; doch zijn opvolger zou een-derde daarvan moeten
missen. Het traktement van nieuw aangestelde luitenant-kolonels kwam
op 42 ter maandomdat zij anders minder zouden genieten dan in
hun vorigen rang. Voorts werd de sterkte der compagnieën te Emden
gebracht op vier van 120-, een compagnie van 100 man. Nader
overleg kon niet voorkomen, dat de petitie van 19 Februari 1659
wederom klachten, beter gezegd een aanklacht inhield, dat noch de
Staten-Generaal, noch de gewestelijke Staten zich sinds de laatste jaren
iets van de generale en bijzondere petities aangetrokken of hunne
inzichten omtrent de inrichting kenbaar gemaakt hadden, zoodat bij den
Raad elke aanwijzing ontbrak om tegen het einde van het jaar een
(1) Res. S. G. 5, 22 October, Res. R. v. St. 19 October, 27, 28 December, Res. II. 21 De
cember 1655, Res. S. G. 27 Januari, Res. R. v. St. 3, 27 Januari 1656. Nog vóór do indie
ning der petitie verleende Groningen consent voor de Staten van 1653 tot 1655 (Res. R. v. St.
10 Januari 1656).
(2) Res. II. 17, 21 Maart, Res. R. v. St. 7 September 1656, Res. S. G. 30 Januari, Res.
R. v. St. 12 Januari 1657.
(3) Res. R. r. St. 24, 25 Januari, 4 Februari, Res. S. G. 4 Februari, Res.H. 12 Maart 1658.