379 stellen. Aangezien de provinciën dit voorstel geen antwoord waardig keurden, gelastte de Raad op 16 Februari 1661 de tenuitvoerlegging, 't aan de beleefdheid der bondgenooten overlatende, daaraan al dan niet gevolg te geven. Hunne Hoog Mogenden hechtten er hunne goedkeuring aan. De reductie betrof: bij de cavalerie, de vanen gardes van Dohna en Buat, resp. van 250 en 100 tot 150 en 80 paarden, bij 10 compag nieën van 60 tot 50, bij 50 compagnieën van 50 tot 45 paarden, elke compagnie, behalve van de garde, met een ritmeester en een kornet: de luitenants moesten uitstervenbij de infanteriede compagnieën van 100 tot 80, die van 65 tot 50 hoofden. De cassatie betrof 26 compag nieën infanterie van vreemde natiën. De Raad van State diende op 12 April de overeenkomstig het bovenstaande opgemaakte petitie voor 1661 in bij Hunne Hoog Mogenden, met de bedoeling.dat de bijbe- hoorende staat van oorlog op 16 Maart in werking zou treden. Prins Willem Frederik en de Raad van State vertrouwden, dat de nieuwe staat „eens voor al voor een permanenten Staet moge werden aenge- „nomen ende gearresteertom geduyrende desen calmen tijdt ende de „alghemeene vrede sonder eenige verdere cassatie ofte reductie onver- „breeckelyck geobserveert te werden"; tevens, dat de tot geringe sterkte teruggebrachte militie met bekwame officieren en geoefende soldaten voltallig zou worden gehouden. Verder bevalen zij de andere posten aan, als die voor de geappointeerden met de oude, verminkte en andere onbekwame soldaten, voor de fortificatiën, welke van 250.000 tot 150.000 ten laste van de bondgenooten waren teruggebracht100.000 op de rekening van de Generaliteit gesteld; voorts, voor de aanschaffing van ammunitie en vivres, het gieten van geschut e. a. (1). Bfi het opmaken van den staat van oorlog voor 1662 verzocht Fries land om de traktements-verminderingen voor kolonel George Frederik van Schwartzenberg van 200 op 100voor luitenant-kolonel Burmania van 50 op 42, voor luitenant-kolonel Stecke van 50 op 32, voor de majoors Tjallingh van Sixma en Sybrant van Walta van 32 op 28 niet te bestendigen, doch hen op gelijke wijze te behandelen als het vorige jaar ten behoeve van graaf Otto van Limburg Stirum was ge schied. Wegens de geringe sterkte der compagnieën had de Raad van State op 11 November 1660 voorgesteld om slechts twee officieren per compagnie te behouden, hetgeen de Staten-Generaal op 16Februari 1661 goedkeurden. Aangezien men den Raad niet op de hoogte hield van het overlijden der officieren, gaf de maatregel aanleiding tot ongelijke toe passing. Bij overlijden of uitvallen van den derden officier verminderde de sterkte met twee hoofden hij en zijn jongen welke de Raad door de aanneming van twee ruiters wenschte aangevuld te zien; daar tegen verzetten zich de Staten van Holland omdat zoodoende nieuwe lasten (I) Res. R. v. St. 2, 11 November 1GG0, 1 Maart, 12 April, Res. S. G. 12 April 1GG1.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 399