i9 derden staat van oorlogin de hoopdat alle provinciën zich daarmede konden vereenigen. De nieuwe staat hield hoofdzakelijk in a. Cavalerie. Cassatie van 16 compagnieën, in dienst houden van 52 compagnieën en 50 karabiniers van den Frieschen stadhouder; de 52 compagnieën verdeeld in 10 compagnieën-colonnelle van 60 paarden, 38 compagnieënverminderd van 60 tot 50 paardende 3 compagnieën van Zijn Hoogheid en de compagnie van graaf Johan Maurits van Nassau zonder vermindering; zoodat de bestaande sterkte van 4340 paarden tot 3000 zou gereduceerd worden, blijvende de 2 compagnieën kurassiers van Zijn Hoogheid en de 50 karabiniers ongewijzigdde overige kurassiers werden in harquebusiers veranderd. b. Infanterie. Licentieering van 55 compagnieën van 50 man, reductie bij 201 compagnieën van 70 tot 65 man, zoodat 2750 man zouden ge casseerd worden en 415 compagnieën met 26315 man in dienst bleven. c. De logies-gelden verminderd op de helft, onder voorwaarde van prompte betaling der militie. d. De gelicentieerde officieren als gereformeerde officieren bij de com pagnieën aan te houden tot zij herplaatst konden wordentegen een jaarlijksch pensioen van 1200 voor een ritmeester met één paard 350 voor een ruiter-luitenant800 voor een kapitein en 250 voor een luitenant der infanterie, 250 voor een kornet en 200 voor een vaandrig. e. De gouverneurs van 's-HertogenboschMaastricht, Breda en Sluis op 250, van Bergen-op-ZoomHulst en Wesel op 200, van Wil lemstad, Clundert en andere plaatsen op 50 per jaar. fDe in dienst staande kolonels op 200, hunne opvolgers op £125 ter maand. g. De majoors der cavalerie en de luitenant-kolonels der infanterie op 50, de majoors der infanterie op 42 ter maand. h. Bij de cavalerie de kolonels en de majoors tot het getal van zes voor eiken rang te doen uitsterven. De bijgevoegde petitie herinnerde den Staten van Holland aan twee resolutiën der Staten-Generaaldie van 1 November 1623, aan de pro vinciën het recht ontzeggende om op eigen gezag compagnieën af te wijzen; en die van 9 Februari 1626, welke aan de op Zeeland gerepar- tieerde kapiteins verbood om de bevelen der provincie betreffende sterkte- vermindering hunner compagnieën op te volgen. De Staten van Holland konden 't, wijl de edelen niet meegingen met de meerderheid, geens zins met elkander eens worden omtrent den nieuwen voorslag (1). Zij zagen over het hoofd, dat niet de fmancieele zorgen, doch de uit een militair oogpunt beschouwde algemeene belangen den doorslag moesten (1) Ros. H. 2, 5 -9, 22, 13, 15, 21-23, 25, 27 Juli, Res. R. v. St. 2, 7, 13, 15 Juli, Res. S. O. 15 Juli, 20 Augustus 1650.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 39