„frontieren, steeden ende forten van de Eemse af tot en langs den Yssel „Rhijn, Maaze, Schelde en in Vlaanderen gelegen, als oock binnenlands „tot uytvoeringe van de provinciale politicque beveelen" gedoogde geen vermindering van de bestaande sterkte der militie. De compagnieën moesten voltallig aan ruiters en soldaten staan „onder de directie van „goede ende compleete" officieren. Hoezeer 't wenschelijk ware deze beginselen te aanvaarden, week Holland niet af van de in 1660 opge maakte punten van bezuiniging en wilde de twee blijvende officieren niet boven de organieke sterkte rekenen. Bovendiende duurde 't geruimen tijd alvorens de overige bondgenooten hunne bedenkingen inzonden zoodat pas op 13 December de consenten en consideration op de petitie en den staat van oorlog voor 1663 door de Staten-Generaal aan den Raad van State konden worden afgeleverd (1). De zienswijze van Holland legde immer het meeste gewicht in de schaal en de niet-eenparig aangenomen posten bleven op onzekere grond slagen rusten. De bondgenooten en de Raad van State stoorden zich niet aan Holland's wenschen tot afschaffing van enkele betrekkingen, andere ten provinciale lasten te brengen, vermindering van sommige traktementen e. d. Zoodoende kwam geen verandering in de eerstvolgende staten van oorlog; de petities gingen voort in welgekozen bewoordingen tot eendracht aan te sporen, ten einde verval van de strijdkrachten te voorkomen. In de petitie van 28 December 1663, behoorende bij den staat van oorlog voor 1664, beval de Raad van State met klem de zorgen aan voor „oude Officieren en andere brave Luiden, die gedurende de „oorlogen wel hebben gemeriteert, zonder eenig pensioen gecasseert" waren. De post voor de fortificatiën was van 150.000 tot 75.000 verminderd, in de hoop dat thans alle bondgenooten hunne consenten en betalingen zouden laten volgen. Holland toonde zich bereid hare goedkeuring te schenken, doch onder handhaving harer in 1655 en 1660 genomen besluiten (2). In de petitie van 26 Januari 1665 bij den staat van oorlog voor dit jaar, waarop voor de eerste maal de op Holland, Zeeland, Friesland en Overijssel gerepartieerde 4000 mariniers voorkwamenverzocht de Raad van State aan de Staten Generaal om de provinciën aan te sporen de vermeerdering met 25 man per compagnie infanterie te bewerkstel ligen, de compagnieën voltallig te houden en de militie voortdurend te laten oefenen. Holland stemde toe met gelijk voorbehoud als vroeger; voorts de compagnieën Engelschen en Schotten te licentieeren en door nationale compagnieën te vervangen (3). (1) Res. R. v. St. 20 December 1GG219 JanuariRes. S. G. 19 Januari"0 Maart—2 April 25 April, 11 Mei, 25 Augustus, 13 December, Res. IJ. 28 Februari 1003. (2) Res. R. v. St. 28 December 1663. (3) Res. S. G. 10, 29 Januari, Res. R. v. St. 28 Januari Res. H. 18 Maart 1665.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 401