volgens resolutie van 29 September 1665 ter egalisatie der 837 paarden. 1377 hoofden 10.969150 zes nieuwe regimenten van 1665. 6000 61.57204 mariniers4000 34.037150 Brunswijk-Luneburgers4000 41.048— 40 waardgeld ers6000 3000 Zwitserspro memorie 30.78602 9242 ruiters en 59983 hoofden 783.03072. De petitie voor het totaal bedrag liep op 30 Juni 1666 af. Wanneer men deze troepen langer in dienst wilde houden, dan moest een andere geldregeling worden getroffen, aangezien de zes provinciën alsdan op den staat van oorlog te hoog werden aangeslagen, terwijl 't toch billijk was, dat Holland niet meer betaalde dan zijn quote over een geheel jaar bedroeg (1). In 1666 namen Hunne Hoog Mogenden het voorstel van den Raad van State voorloopig aan, wraarbij het aandeel der Generaliteit in alle extra- ordinaris petities op 4 procent boven elke 100 zou bedragen (2). In genoemd jaar werden van alle nieuw aangeworven compagnieën Duit- schers, Engelschen en Schotten, welke 96 hoofden telden, twee man afgenomen om ze op gelijke sterkte der compagnieën Franschen te brengen (3). Toen de Raad van State in November 1666 den staat van oorlog voor 1667 begon samen te stellen, hadden de bondgenooten hunne zienswijze nog niet kenbaar gemaakt; evenmin, bij de aanbieding der petitie op 19 Januari 1667. De raad betoogde, dat „in den tijd bij dewelcke den „Staet niet alleen in een beswaerlycke ende verderffiycken oorloch te „water is ingewickelt, maer oook te Lande van alle kanten op de des- „seynen van hare Naburen een waeckende ooge te houden heeft" aan vermindering der strijdkrachten niet mocht worden gedacht. De bond genooten behandelden ook deze petitie op de gebruikelijke wijze (4). Op 28 April 1667 verscheen de Raad van State in de vergadering der Staten-Generaal met een extra-ordinaris staat van oorlog, bevattende de 6 nieuwe regimenten te paard, 78 nieuwe compagnieën te voet, de versterkingen der 52 oude compagnieën cavalerie met 1807 paarden, der 18S compagnieën te voet met 16455 man. Hunne Hoog Mogenden toonden zich niet bereid om dezen staat aan het welbehagen der bondge nooten te onderwerpen en verlangden dezelfde repartitie als bij den staat voor 1666 was vastgesteld. De aldus opgemaakte staat werd op 31 Mei ingediend, maar bleef zonder gevolg (5). (1) Res. R. v. St. 25 November, 4 December, Res. S. G. 18, 23 December 1GG5. (2) Res. R. v. St. G November 1664, Res. S. G. 1 Februari 1666. (3) Ros. S. G. 22 October 1G66. 4) Res. S. G. 12, 13 April, 17 Juli, 6 November, Res. R.. v. St. 16 Juli, 3 November 1666, Res. S. G. 26 Januari, Res. R. v. St. 19 Januari 1667. (5) Res. S. G. 28 April 81 Mei 1667.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 403