884
Na den vrede van Breda (81 Juli 1(567) dachten de bondgenooten eerder
aan reductie der militie, althans aan cassatie der twaalf nieuwe regi
menten van 1665, dan aan de mogelijkheid van een vredebreuk tusschen
Frankrijk en Spanje, waarin de Republiek kon betrokken worden. Meer
dan ooit gaven de bondgenooten blijk van oneensgezindheid. Groningen,
hetwelk zoo deerlijk van de Munsterschen had geleden, wilde van geen
cassatie weten en dreigde niets meer voor de zeezaken te zullen betalen
wanneer Friesland gevolg gaf aan het voornemen om zeven nieuwe
compagnieën onbetaald te laten. Friesland achtte zich daartoe gerech
tigd omdat de provincie haar volle aandeel voor de zee had afgedragen
zoodat ze in vergelijking met Holland, waar sinds het vorige jaar de
extra-ordinaris militie was vrij gebleven, veel te hoog was aangeslagen,
hetgeen op den nieuwen staat van oorlog moest worden hersteld. Hol
land dreigde, wanneer Friesland aan haar voornemen met de zeven
compagnieën gevolg gaf, met de afdanking van vijfmaal zeven compag
nieën, overeenkomstig de verhouding der quoten. Ook Gelderland, Zee
land en Groningen toonden zich verongelijkt en eischten repartitie der
militie over alle leden naar elks quote. Zeeland verzekerde de haar te
veel toegerekende militie te zullen afwijzen en buiten betaling laten;
enkele weken later breidde ze deze verklaring uit en dreigde elke beta
ling voor de militie te zullen staken, wanneer uit den nieuwen staat van
oorlog mocht blijken, dat „de eene boven d'andere met notable ende
„advantagieuse posten bevoordeelt" was. De Raad van State wist een
regeling tot stand te brengen, waarbij Holland ontlast bleef van het
onderhoud van extra-ordinaris militie tegen een maandelijksche storting
van 109.171171/4 voor onbepaalde kosten. De verdeeling der lasten
kwam zoodoende weder in liet rechte spoor. De bondgenooten moesten
zich hiermede tevreden stellen; Zeeland merkte nuchter op: „de ex
cellentie leert van wat kracht de Beurse is, waer uyt niet anders is
„te bekomen dan als het die Provincie, daer uyt de penningen moeten
„werden verschaft, sulcx komt goot te vinden". Den minsten omslag
maakte men met Drente, dat sinds 1661 op den staat van oorlog een
som van 428.924 was schuldig gebleven; de Raad van State stelde
voor om het landschap tot betaling te dwingen, des noocls „op poene
„van executie" (1).
De ordinaris en extra-ordinaris staten van oorlog voor 166S zouden
naar de zienswijze der zes bondgenooten worden opgemaakt. De Raad
van State vroeg tevens voor mogelijke doeleinden, waarvan de betaling
geen uitstel gedoogde, beschikking over een gerepartieerd fonds van
1.200.000, waartoe de bondgenooten maandelijks hun aandeel moesten
(1) Res. S. G. 21 Mei12, 23, 20 Juli, 4, 18 November, 11 15, 20, 29 December, Res.
Zeeland 12 November, Res. R. v. St. 8 October, 13 December, Res. H. 17 September, 25
December 1667.