894 serviesgeld voor de compagnie ruiters van kolonel Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk te betalen, omdat hij elders woonde, waarvan de gevolgen bleken uit verloop der compagnie (1). In 1659 had Breda sinds 1647 aan serviesgeld van de Generaliteit 96.64699, van Holland 74.395 te vorderen, waardoor groote onheilen dreigden (2). Emmerik had in 1668 over een tijdvak van 30 jaren ongeveer 170.000 van Holland te vorderen. Holland schafte reeds in 1655 de logiesgelden af, doch beloofde eenige betaling, mits de financiën zulks konden lijden (3). Bergen-op-Zoom had bij de Staten-Generaal een achterstand van zes jaren. In 1661 sloot de stad een contract voor 20 jaar met den Raad van State betreffende de logiesgeldenhet onderhoud van de fortificatiënvuur en licht in de wachten (4). Sommige stemhebbende steden betaalden het volle serviesgeldonbillijk tegenover de militairen in de garnizoenen waar rechtens minder werd betaald. Gelderland en Overijssel verlangden toepassing op eenparigen voet, liefst voor het volle serviesgeld (5). (1) Res. R. v. St. 7 Maart 1659. (2) Res. R. v. St. 6, 11 Februari, 25 April, Res. S. G. 15, 21 Februari, 29 April, 6 Mei 1659. (3) Res. H. 24 Maart 1655, 20 December 1668. (4) Res. R. v. St. 18 Februari 1659, 21 November 1661. (5) Res. S. G. 6 Juli 1655, 27 Januari 1659,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 414