21
van Meteren, opvolger van den onlangs overleden commandeur Caspar
Bloys van Treslong herkregen de vrijheid op voorwaardedat zij nimmer
in hunne ambtelijke waardigheden of bedieningen zouden worden her
steld (1). Toch herkregen zij, kort na het overlijden van prins Willem II,
met schending van de afgelegde beloften, hunne vorige betrekkingen.
Een paar jaren later bedankten Hunne Edel Groot Mogenden van Holland
de stad Amsterdam voor hare „defensie" in 1650, onder verklaring dat
deze geschied was ten dienste der provincie en tot „conservatie van de
„pericliterende liberteit ende vrijheit van deselve".
Den 13den Augustus 1650 verklaarde Holland den staat van oorlog
van 8 December 1648 met de wijzigingen van 15 Juli 1650 aan te nemen.
Vrij merkwaardig opperden thans de zes andere provinciën bedenkingen
waarover zij vroeger hadden gezwegen. In hunne vergadering van 18
Augustus namen de Staten-Generaal met eenparige stemmen den staat
van oorlog aan doch met het beding van nadere beslissing omtrent de
cassatie van 12 in plaats van 16 vanen ruiterij en de reductie bij 201
compagnieën infanterie van 70 tot 65 manwaaromtrent nog geen eens
gezindheid bestond. De cassatie en reductiewaarover men het wel eens
was geworden, omvatten
a. Cavalerie. Cassatie van 12 compagnieën: 4 vacante compagnieën
van overleden ritmeesters, 4 compagnieën van ritmeesters „impotent
„ende onmachtich totten actuelen dienst", 4 compagnieën van de jongst
aangestelde ritmeesters (2); reductie bij 42 compagnieën van 60 tot
50 ruiters; de voorgestelde verandering van kurassiers in liarquebusiers.
I). Infanterie. Cassatie van 55 compagnieën
4 compagnieën der 14 van elk der 5 regimenten Franschen. 20 compagnieën
8 „18 van de regimenten Engelschen van
Craven en Cromwell 16
9 22 van het regiment Engelschen van
Killegrew9
7 „11 van het regiment Engelschen van
Oxford7
1 compagnie der 10 van elk der 8 regimenten Schotten. 3
55 compagnieën.
Alle ontslagen officieren zouden tot hunne wederplaatsing pensioen
genieten, de minderen zooveel mogelijk bij andere compagnieën inge
deeld, de gebrekkigen geappointeerd worden. Voorts beloofden de pro
vinciën te zullen betalen: alle achterstallige soldijen en traktementen van
nog in leven zijnde personen, opgenomen bij den staat van oorlog van
(1) Res. S. G. 15, 19, 20 Augustus 1650.
(2) Het waren de in Deel IV vermelde vanen Nrs. 9, 15. 18 en 21 17, 62, 64 en 72
1, 10, 24 en 28. De vier „impotente" ritmeesters ontvingen 800, hunne luitenants 400
hoven hun pensioen-