23
voegde Karel zich bij zijn aanhangers in Schotland, de stijfhoofdige
„Convenanters" en do vrolijke „Cavaliers", die onderling overhoop lagen.
Nauwelijks was geld genoeg te vinden voor de tafel van „la maison du
Roy" (1). Op 3 September 3651 werd bij Worcester het koninklijke
leger door Cromwell vernietigd, zoodat voorloopig aan Karel's vooruit
zichten den bodem was ingeslagen. Reeds in Januari te voren hadden
de Staten-Generaal besloten om den Republikeinschen regeeringsvorm in
Engeland te erkennen (2).
Omtrent dezen tijd verdienen ook de gebeurtenissen in Oost-Friesland
onze aandacht.
Op 18 September 1648 was nogmaals onder bemiddeling van de Staten-
Generaal een schikking tusschen de grafelijkheid en de stenden getroffen.
Spoedig daarna overleed gravin Juliana van Hessen, weduwe van
Ulrich II en regentes voor haar onmondigen zoon Enno Lodewijk.
Terwijl de prins van Oranje en de landgravin Aemilia Elisabeth van
Hessen Kassel de voogdij aanvaarddennamen Hunne Hoog Mogenden
hopende daardoor de ontruiming door de Hessische troepen te bevorderen
de uitnoodiging aan om als executeurs-testamentair op te treden (3j.
In den aanvang van 1649 liepen geruchten, dat de Zweden weder de
winterkwartieren in het graafschap wilden betrekken. Aangezien de
Hessen volgens de bepalingen van den Munsterschen vrede weldra
Oost-Friesland moesten ontruimen, verzochten de Staten-Generaal toe
stemming aan de landgravin om bezetting te leggen in de door hare
troepen te verlaten plaatsen, ten einde ze tegen vreemde inkwartiering
te vrijwaren. Doch de landgravin wees nu en later elke inmenging der
Republiek van de hand (4).
Toen de Hessen in Augustus 1650 het graafschap begonnen te ont
ruimen, gaf prins Willem bevel aan kolonel Hessel Meokema van Aylua
om met 6 compagnieën te voet en 2 te paard de DijlerschansStickhausen
en Fredeborg te bezetten, en het fort Jemmingen, zoo zulks nog niet
geschied was, te slechten, ten einde Oost-Friesland „te bevrijden jegens
„d'invasien ende foulen van alle ander vrempt ende uitheemsche chrychs-
„volck". De landgravin bleef evenwel genoemde plaatsen zelf bezetten
en weigerde den toegang aan de Staatschen.
De wakkere vorstin gaf op 26 September de teugels van het bewind
over aan haar zoon landgraaf Willem VI, die weldra met de stenden
en de stad Emden het verdrag tot ontruiming sloot. De in geen dei-
versterkte plaatsen toegelaten Staatsche troepen hadden met gebrek en
(1) Zie Aanteekening N°. 8.
(2) Res. S. G. 28 Januari 1651.
(3) Res. S. G. 25 September, 18 December 1618, 10 Februari, 15 Maart 1649,
(4) Res. S. G. 17 Februari 1649,