425 tel ijk de te Arnhem in garnizoen liggende garde compagnie commandeerde. In 1653 kwam ze voor de kustbewaking van Holland te 's Gravenhage, zoodat toen pas de eed van getrouwheid aan Holland in handen van den veldmaarschalk Brederode kon worden afgelegd. Kort te voren hadden de Staten bevolen dat de standaard de kleuren zou voeren van de garde te voet, namelijk: geel, geborduurd met goud, zooals het vaandel is verguldmet het devies van Hunne Edel Groot Mogenden „Yigilate „Deo Confidentes"; in de banderolles het wapen van Holland geschilderd te weten roode leeuw op gelen grond; de rokken der trompetters van geel lakengeborduurd met passement van goud en rood en de woorden „Waakt op God vertrouwende" (1). Sinds 1656 was de garde uitsluitend samengesteld uit harquebusiers. In afwachting van de nieuwe bewapening verloren de gewezen kurassiers de cuissarts (gedeelte van de rusting tusschen heup en knie) en de brassarts (armbedekking). Cornelis van Roon, meester-harnasmaker te 's-Gravenhage, die in 1658 nieuwe potten leverde, had de meeste moeite om zijn geld te krijgen (2). B. Gardes Zeeland. Toen prins Willem II zijn vader als kapitein-generaal was opgevolgd bestemde hij zijn vaan kurassiers, geleid door Henry de Fleury de Culan, heer van Buat, tot zijn lijfgarde en kleedde de ruiters in een rok of casaque, met het prinselijke wapen geborduurd op borst en rug. Aangezien deze dracht niet gepaard ging met de kurassiers- uitrusting, liet men de voor- en achterstukken der rusting vervallen en kregen de monstercommissarissen opdracht om het bezit van die stukken niet te eischen (3). De Raad van State bracht op den staat van oorlog van 15 Juli 1650 de vaan ter repartitie van Holland over op Zeeland, welker Staten zich zulks lieten welgevallen. Buat, die na 's Prinsen overlijden het bevel bleef voeren, vertrok in 1652 op last van Hunne Hoog Mogenden met de vaan van Breda naar Kadzand; hoezeer dit deel van Staats-Vlaanderen voor een verblijf van ruiterij alleszins ongeschikt mocht heeten, gelukte 't Zeeland niet, verplaatsing naar elders te bewerken. De „liverei" van den Prins was vervallen, doch de volledige kurassiers-bewapening werd wegens de kosten niet hersteld. In 1656 werden de kurassiers in har quebusiers veranderd; in 1660 begiftigden de Staten van Zeeland de vaan met „nieuwe casacques, banderollen en standaert" (4). De Staten van Zeeland lieten zich uit genegenheid jegens het Huis (1) Ros. H. 25 Maart, 7 April 1651, 28 Maart, 5 Juli 1653. (2) Res. H. 21 Maart 1055, 17, 28 Maart 1656. (3) Zie vaan N° 23 van Deel IV. Res. R. v. St. 5 Augustus 1649. (1) Res. Zeel. 24, 31 October 1651, 11 April, 13 Mei 1053, 19 November 1660, Res. S. G. 18 Maart 1652Res. R. v. St. 14 Maart 1656.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 445