427 Majoors. Sinds 1646. Graaf George Frederik van Waldeck, Pyrmont en Culem- borg. Wordt in 1667 kolonel van liet regiment sub I. Res. R. v. St. 25 Maart 1666. Johan Munnich (1). Na de benoeming in 166S van prins Johan Maurits tot veldmaar schalk werd liet regiment opgeheven^ de majoor Munnich overgeplaatst bij liet 2e Hollandsche regiment. De compagnie van den prins bleef zelfstandig. E. Regiment Rijngraaf van Salm (2). Kolonel. Sinds 1635. Frederik Magnus van Salm, Wild- en Rijngraaf, commis saris-generaal. Majoors. Sinds 1641. Eusebius Borghard Bentinck. Wordt 1663 kolonel van liet regiment sub H. Comm. R. v. St. 28 December 1663. Simon van Haersolte. Volgt 1666 den kolonel Bentinck op als kolonel van liet regiment sub H. Een nieuwe sergeant-majoor werd niet aangesteld. De Rijngraaf bleef na zijne benoeming in 1668 tot luitenant-generaal wel als kolonel der cavalerie ingeschreven, maar hij bezat noch een regiment, noch een compagnie bij het wapen. F. Regiment prins van Talmont (3). Kolonel. Sinds 1641. Henri Charles de la Tremouille, hertog van Thouars, prins van Talmont. De prins hield zich meestal op in Frankrijk. Zijn verzoek om ontheffing te zijnen opzichte) van de resolutie der Staten van Holland dd. 18 September 1658 betreffende de niet-beta- ling van traktement aan afwezige officieren, werd geweigerd om der gevolge wille; doch de prins verkreeg een vereering tot gelijk be drag wegens zijne te Parijs bewezen diensten (4). Majoors. Sinds 1641. Johan van Merode, heer van Rummen. De Staten van Groningen verleenden hem in 1654 ontslag en benoemden, tot groote verontwaardiging van Holland, een ander in zijn plaats (5). Comm. R. v. St. 5 Augustus 1654. Peter Verrutius. Na 's prinsen benoeming in 1668 tot luitenant-generaal werd het regi ment opgehevende majoor Verrutius overgeplaatst bij het Groningsche (1) Res. H. 26 September 1665. (2) Zie Regiment N° 6 van Deel IV. (3) Zie Regiment N° 4 van Deel IV. (4) Res. H. 22 Juli 1662. (5) Res. R. v. St. 23 Mei, 22 Juni 1654. Zie bladz. 48.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 447