28
c. het verleenen van commissies uitsluitend aan officieren van de
gereformeerde religie.
2. Punten, die nog uitgemaakt moesten worden:
a. wijziging der instructie van 12 April 1588 voor den Raad van
State
b. het verstrekken van patenten tot verplaatsing van krijgsvolk buiten
de Geünieerde Provinciën;
c. het recht van de provinciën en de stemhebbende steden om al dan
niet ontvangst, vertrek of doortocht van troepen toe te staan;
d. de verplaatsing van troepen uit de stemhebbende provinciën en
steden naar elders;
e. of en wanneer beslist zal worden tot verkiezing van een kapitein-
generaal
f. beëindiging van geschillen tusschen de bondgenooten
g. het voeren van „secrete correspondentie" (1).
In plaats van zich uitsluitend bezig te houden met de militie, waar
voor de vergadering toch was bijeengekomen en waarmede zou zijn
voortgegaan, indien de bondgenooten zich met de ingrijpende voorstellen
van Holland hadden kunnen vereenigen, kwamen allerlei andere zaken
ter tafel, o. a. gehouden conferenties met de gezanten of agenten van
Spanje, Frankrijk, Engeland, Zweden, Denemarken, Polen en andere
mogendheden. Ook de Staten-Generaal lieten vele binnenlandsche aan
gelegenheden over aan de beslissing der groote vergadering, omdat onder
de bestaande omstandigheden hunne resolutiön toch geen gewicht in den
schaal konden leggen: meer en meer keken zij Holland naar de oogen.
Op aandrang van dit gewest werden de actes van Zijn Hoogheid voor
de gouverneurs of de commandeurs van plaatsen, ressorteerende onder
de Generaliteit, vervangen door nieuwe, waarop de betrokken officieren
te s Gravenhage den eed moesten komen afleggen. Het nieuwe formu
lier was de voorlooper van nog vier andere (2).
Nadat de Staten van Holland op 18 Februari hadden uitgemaakt welke
onderwerpen verder in de Groote Vergadering zouden worden behandeld
kwamen de instructie voor den Raad van State en de patenten aan de
orde. De provinciale inzichten liepen dermate uiteen, dat de beraad
slagingen met geen mogelijkheid op den gebruikelijken voet konden worden
vooitgezet. Men zocht daarom zijn toevlucht tot een „conferentie con-
ciliatoir", samengesteld uit drie leden per provincie, die op 28 Maart
hunne werkzaamheden aanvingen en hun advies niet „capitatum" maar
„provintiatum moesten uitbrengen (8). Deze provinciesgewijze stemming
vereenvoudigde de zaak, doch leidde geenszins tot tijdsbesparing; het
(1) Feitelijk spionnen-dienat.
(2) Res. S. G. 23, 25, 30, 31 Maart, 11 Mei, G. V. 11, 12 Mei 1651,
(3) G. V. 28 Maart, 29 April 1651.