472 Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Johan de Bije van Albrandsweerd. Majoors. Res. R. v. St. 24 Maart 1665. Nicolaas van Brederode. Res. R. v. St. 20 Maart 1668. Johan de Bije van Albrandsweerd. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Hendrik van Utenhove, lieer van Amelisweerd. 11. Regiment mariniers Van Gent 1672 Palm. Opgericht ingevolge Res. H. 10, 18 December 1665. Kolonels. Res. R. v. St. 21 December 1665. Willem Jozef baron van Gent; sneuvelt 7 Juni 1672 bij Solebay als luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland. Res. R. v. St. 20 October 1672. Francois Palm. Luitenant-kolonels. Res. R. v. St. 21 December 1665. Francois Palm. Res. R. v. St. 20 October 1672. Graaf Johan Beloicus van Hornes. Majoor. Res. R. v. St. 21 December 1665. Graaf Johan Belgicus van Hornes. 12. Regiment Ittersum 1669 Cassiopijn. Opgericht ingevolge Res. II. 28 Maart 1666. Kolonels. Res. R. v. St. 28 April 1666. Robbert van Ittersum te voren luitenant kolonel bij een regiment op Overijssel (1). Res. IP. 19 Juli 1669. Thomas van Cassiopijn. Luitenant-kolonels. Res. R. v. St. 23 April 1666. Thomas van Cassiopijn. Res. H. 19 Juli 1669. Meynard de Perceval. Majoors. Res. R. v. St. 23 April 1666. Meynard de Perceval. Hij bleef tevens sergeant-majoor bij een regiment van de lichting van 1665. Res. H. 19 Juli 1669. Maurits de Perceval. 13. Regiment Wirtz. Opgericht ingevolge capitulatie, gearresteerd op 3 April 1668 (2). Kolonel. Res. R. v. St. 26 November 1669. Veldmaarschalk Paulus Wirtz baron van Orneholm; geboren 80 October 1612, overleden 23 Maart 1676. (1) Hy was van 1644-1661 drost van Daclheim, sinds 1667 commandeur van-Maastricht. In Maart 1669 naby Maastricht op jacht zynde, werd hy door een Fransch edelman mot opzet doodelyk gewond (Res. R. v. St. 15 Maart, Res. S. G. 23, 29 Maart 1669). (2) De Staten van Holland verboden aan Wirtz om officieren by zyn regiment aan te stellen op aanbeveling van byzondere persopen, waaronder zelfs stedelyke regenten (Res, pi, 5 -7 April 1668).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 492