De artillerie rekende men niet onder de wapens als de cavalerie en de infanterie. De naam van officieren der artillerie had evenmin militaire beteekenis als die van officieren van justitie, van politie of andere burgerlijke betrekkingen. De order van 28 Maart 1671 betreffende de rang verhouding der officieren sprak niet van artillerie-officieren; betreffende den meester-generaal stond daarin vermelddat een be slissing tot „naermaels" werd uitgesteld (1). De meester-generaal be kleedde een militairen rang als hij, zooals meestal het geval, chef van een regiment of gouverneur van een vesting was. Op de staten van oorlog komt het personeel onder afzonderlijke rubrieken voorslechts de meester-generaal treft men aan bij de „Tractementen". Wanneer oorlogsgevaar dreigde en een leger te velde moest worden geformeerd, dan aanvaardden alle artillerie-officieren hun betrekking en kwamen ook de meestal van de infanterie of van de kwartiermeesters afkomstige ingenieurs onder het gezag van den meester-generaal. In vredestijd beperkten zich hunne werkzaamheden tot toezicht op het materieel. De'namen der meesters-generaal en van de luitenant-generaals zijn in Hoofdstuk III vermeld. Bij de artillerie deed zich in gelijke mate slechte betaling voor als bij de cavalerie en de infanterie. Bovendien waren tijdens de Groote Vergade ring de traktementen aanzienlijk verminderd. De verdienstelijke luitenant- generaal, tevens contrerolleur, Engelbert van der Mijle was sinds 1629 in dienst en genoot vóór 1648 als luitenant-generaal 600, als contrerolleur 900, dus 1500 'sjaars, daarna verminderd tot S00 en in 1655 tot slechts 500; een bedrag, waarmede hij met „vrouw en een liuys vol kinderen" onmogelijk kon rondkomen. Toch weigerde hij meermalen in te gaan op voordeelige buitenlandsche aanbiedingen. In 1666 getuigde de Raad van State omtrent hem„is een seer bequaem „ende niet min necessair officier vant Landt, hebbende daerinne eenige „experienten ende tselve al geleert ende ingenomen van syn vader, „die oock in die qualiteijt wel ende lange heeft gedient, sijnde desen „nu den geenen daer het dresseren van den geheele train vant Legher (1) G. P. B. III 73.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 525