82
150 schoten „de trompen nae de meeste openingen om also schade ende
„inconvenienten te vermijden", terwijl de trompetters van Zijn Hoogheid
en de tamboers der garde van Hunne Edel Groot Mogenden geldelijke
belooningen ontvingen voor „het steecken der trompetten ende roeren
„van hare trommelen" (1).
Keurvorst Willem Frederik van Brandenburg verkoos in 1651 gewa
penderhand tegen zijn mede erfgenaam van de Gulik-Cleefsche bezittingen,
hertog Wolfgang Willem van de Palts Nieuwburgop te treden.
Daartoe moest hij een krijgsmacht op de been brengen, terwijl de wes
telijke streken van Duitschlandtot groot nadeel van land en volk
ïeeds dooi strydende benden van allerlei nationaliteit overstroomd waren.
In 1686 hadden de Staten-Generaal het Cleefsche van toenmaals dreigende
inkwartiering van vreemde troepen weten te verschoonen. Ook thans
beloofden zij aan het verzoek der landsstenden om „levendige sauvegarde"
te zullen voldoenwaardoor men met de bewaking der passen door 7 a
8000 landslieden, de veiligheid voldoende verzekerd achtte (2).
De keurvorst nam zijn intrek op het slot te Cleve, maar bracht om
zijn onderdanen niet te bezwaren en achterdocht bij de Republiek te
vermijden, geen eigen krijgsvolk mede. Hij verzocht echter 150soldaten
en 50 ïuiters uit nabijgelegen Staatsche garnizoenen tot bewaking van
zijn hofgezin, hetgeen door de Staten Generaalals te partijdig tegenover
den paltsgraaf, „in beleeffde termen wert geexcuseert". Onderwijl vor
derden de keurvorstelijke wervingen, waaraan met verlof zijnde Staatsche
officieren deelnamen, hetgeen den paltsgraaf aanleiding gaf tot verzoek
aan Hunne Hoog Mogenden om den keurvorst geen daadwerkelijken
steun ie verleenen (3).
Ten aanzien van de „Crijchsberoerten tusschen Syne Cheurvorst. Doorl.
„van Biandenboich ende de hertoch van Nieuborch", welke zeer weinig
om t lijf hadden, troffen de Staten-Generaal onderstaande maatregelen
versterking met 84 compagnieën der garnizoenen aan den Rijnden
Jssel en Grave, later door nog andere gevolgd;
vei bod aan de Staatsche commandeurs van cle Cleefsche garnizoenen
om troepen ter beschikking van de „crijgende" vorsten te stellen; en
uitvaardiging dd. 30 Juni van een plakkaat, aan officieren verbiedende
om in vreemden dienst te treden (4).
De in de ïesolutién met name vermelde Nederlandsche officieren, die
commissies als regiments-commandant van den keurvorst hadden aange
nomen, waren graaf Otto van Limburg en Bronkhorst heer van Stirum.
(1) Ros. H. 18 Juli, Res. R. v. St. 9 September, Res. S. G. 12 September 16-51.
(2) Res. S- G. 10 Maart, G. V. 28 April, 3 Mei 1651.
(3) G. V. 20, 21, Res. S. G. 24 Juni, Res. H. 21 Juli 1651.
(4) Res. S. G. 24, 2G Juni, 3 Juli, Res. R. v. St. 24, 29 Juni, G. P. B. II 295 dd 30
Juni 1651.