öedachtig aan het in 1587 door William Stanley en Roeland Yoree gepleegde verraaddie Deventer en de groote schans tegenover Zutphen met garnizoenen resp. van 1200 en 600 Engelse hen, aan de Spanjaarden hadden in handen gespeelden andere door vreemde troepen bedreven ongeregeldhedenkon het militair gezag alleen worden gehandhaafd door een oordeelkundige garnizoensindeeling: dermate dat de meerderheid be stond uit Nederlanders en met hen gelijkgestelde troepen, of wel door zoodanige vermenging der nationaliteiten, dat elke te zwak was om verraad te plegen. Prins Frederik Hendrik had bij overeenkomstige verhoudingen toch het regiments-verband krachtig weten te ontwikkelen thans ging het bij gemis van een kapitein-generaal nagenoeg geheel verloren. Engeland zag met leede oogen den toenemenden bloei van den Neder- landschen handel en de verbreiding der prinsenvlag over de geheele wereld aan, en beproefde reeds tijdens de Groote Vergadering in nauwer verband tot de Republiek te treden. Holland wras daarvan niet af- keerig, wel de prinsgezinden en Holland's tegenstanders. Toen 't nader bleek, dat Engeland op een samensmelting van beide mogendheden ten koste der Republiek wilde aansturen, brak men de onderhandelingen af. De Engelsche regeering wreekte zich over de mislukking harer plannen door uitvaardiging eener „acte van navigatie" (9 October 1651), met bepalingen, strekkende tot fnuiking van den handel der Hollanders en Zeeuwen, nog duidelijker, door het uitgeven van brieven van schade- verhaling (represaille) aan bijzondere personeninderdaad niet anders dan kaperbrieven. Tot herstel der goede verstandhouding vaardigden de Staten-Generaalvooral op vordering van Holland, een buitengewoon gezantschap af onder hun voormaligen raadpensionaris Jacob Cats naar Londen, hetwelk echter niets uitwerkte. Men vreesde voor oorlog, te meer wijl de verhouding met Frankrijk te wenschen liet, de misver standen met Spanje toenamen en de toestand in de Duitsche grens landen verre van rustig mocht heeten. Bovendien viel over de eens gezindheid binnenlands niet te roemen, terwijl bij de Militie groote „defauten waren, soo bij manquement van betaelinge als andersints" (1). Daarentegen bezaten de Engelschen een krachtige regeering en heerschte bij hen eenheid in de bevelvoering; hunne zorgen voor de vloot en de geldzaken verschilden hemelsbreed met die in de Republiek. De ontstentenis van een admiraal-generaal had den band tusschen de vijf admiraliteiten geheel verbroken. Ofschoon men in Maart 1652 be sloot om nog 150 schepen ten oorlog uit te rusten, geschiedde zulks uiterst langzaam. Een groot aantal zeekapiteins moest overhaast worden aangesteld. Dat de keuze, veelal met voorbijgang van Oranje-gezinden, (1) Res. H. 8, 10 November 1051.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 54