546
compagnieën ter repartitie van Holland ontbraken de kapiteins, omdat
de provincie de vaceerende plaatsen niet verkoos aan te vullende
luitenants compagnies-commandanten kregen vergunning om te 's-Gra-
venhage bij Hun Edel Groot Mogenden „haer avancement te voor-
aderen"; doch zij konden de verre terugreis onverrichterzake op eigen
kosten aanvaarden. Met het artillerie-personeel was 't droevig gesteld,
ïe Meurs en te Orsoy bevond zich slechts een enkele kanonnier; die in
eerstgenoemde plaats was over de tachtig jaren oud; te Orsoy vielen
niet minder dan twintig vuurmonden te bedienenvan de negen kanon
niers, die zich te Rijnberk moesten bevinden, waren acht overleden en
niet aangevuld. Prins Willem Frederik, generaal der artillerie, kon
slechts twee kanonniers naar Rijnberkeen kanonnier naar Meurs zenden.
Nadat in Augustus het gevaar geweken scheen en de detachementen
vertrokken waren, kon te Rijnberk de dienst moeilijk geschieden „om
„de groote sieckte onder de soldaten grasserende"men moest dus
weder op versterking van het garnizoen bedacht zijn, te meer wijl de
Keulenaars niet te vertrouwen waren. De commandeur ontving aan
vankelijk den raad om de compagnieën voltallig en de paarden binnen
de wallen te houdendoch op herhaald verzoek zond men hem ten
slotte een compagnie ruiters uit. Nijmegen en een compagnie te voet uit
Breda. Ook de volgende jaren moest men te Rijnberk op aanslagen,
bedacht blijven. In Maart 1663 kwam 't met Keulen tot een regeling
omtrent het stedelijk bestuur, doch de klachten bleven voortdurente
meer wijl de commandeur Wevort zich zeer partijdig tegenover de
Roomsch-Katholieken betoonde en zich weinig stoorde aan het reglement
van 2 Augustus 1656, waarbij aan de burgerij alleen de herstellingen
en het onderhoud der binnen-fortificatiënhet schoonhouden der grachten
en eenige kleinigheden waren opgedragen (1). 't Gelukte Keulen niet om
de Republiek tot ruiling van Rijnberk met ander gebied te bewegen.
De Staten weigerden daarover te onderhandelen zoolang aan Odenkirchen
en Issum geen godsdienstvrijheid was verleend. In Februari 1667 kwam
een nieuwe overeenkomst tot stand, regelende de wederzijdsche rechten
en verplichtingen van magistraat, geestelijkheid en garnizoen (2).
AAN TE EKENIN G N° 22 (bladz. 128).
Enno Bodewijk had hertog Rudolf August van Brunswijk-Limeburg
bij testament tot voogd van zijne in 1657 en 1659 geboren dochters
(1) Res. S. G. 1 Maart, 2 April, 27, 31 Mei, G-8, 10, 13, 20 Juni, 20 Juli, 3, 9, 29
Augustus, 2, 17, 28 October, 27 December, Res. R. v. St. 7—9, 11, 13, 17, 28 Juni, 1, 15,
16 Juli, 1, 14 September, 19, 20 October 16G1Res. S. G. 7, 14, 17, 27 Januari, 13, 25,
28, 29 Maart, 6, H September, Ros. R. v. St. 29 Maart 1662, lies. S. G. 23 Januari14 Maart,
8, 30 April, 4 Mei, 20, 28 September 1603.
(2) Res. S. G. 2529 Maart1 October 1666,8,16 Februari 1667.