tot kanonnier en een huis te 'sGravenhage kreeg om zijn ernstvuuf- werken te vervaardigen: deze waren blijkens rapporten van den comman deur Michiel Adriaansz. de'Ruyter „van goede operatie" geweest en hadden o. a. met vijf schoten twee Engelsche schepen „in den brant „geholpen" (1). 86 De zeemacht kon 't niet uitsluitend met matrozen stellen, wier aan monstering' reeds met bezwaren gepaard gingook musketiers waren aan ÏÏoord onontbeerlijk. De gedurende de laatste jaren van den tachtig- jarigen oorlog voor den zeedienst bestemde vier compagnieën van 1000 man waren gèlfcentieerdthans rees de vraag of de admiraliteiten zelf standig musketieren zouden aanwerven, dan wel dezen uit de zwakke landmacht zouden putten, ten koste van de reeds onvoldoende be zetting der frontieren. De Raad van State drong herhaaldelijk aan op werving door de admiraliteiten; doch Holland wilde anders en zond buiten voorkennis van den Raad musketiers naar de schepen. De Sta- ten-Generaal onderwierpen zich aan Holland's opvatting en bepaalden, dat de zee-provinciën Holland, Zeeland en Friesland de noodig geachte soldaten konden aanwijzen, waarbij de Raad „considerende den preys se- renden noot" zich nederlegde (2). Pogingen om burgers voor militairen dienst te bestemmen, leidden geenszins tot bevredigende uitkomsten. Holland liet 't over aan de steden „het zij by waepeninge en oeffeninge van de Burgerije, of van eenige „Gilden, Ambagten, kleine Officianten, of andere Luiden van geringe „conditie, of wel by aenneminge van Waertgelders, sulcxs als de Ma gistraten van de voorsz. Steden elck in den haere, na de constitutie „ende gelegentheit van deselve best praticabel sullen oordeelen". Te Grave mochten de burgers wacht- en patrouille-diensten binnen de stad verrichten en, in geval van nood bij gebrek aan soldaten, posten op de wallen uitzetten. Zierikzee ontving 600 musketten met toebehooren uit 's lands magazijn te Delft en kocht 200 stel te Gravo (8). Het detacheeren van musketiers op de vloot piekeniers kon men niet gebruiken en de aan de zee-provinciën verleende machtiging om ze hoe en van waar dan ook samen te brengen, vormen een sprekende, zij 't treurige bijdrage als bewijs hoezeer de verwaarloozing van het leger wortel schoot, van kwaad tot erger geraakte. De zee-provinciën zonden niet alleen afzonderlijke manschappen naar de schepen en elders, maar soms geheele compagnieën infanterie of cavalerie uit de reeds zwakke garnizoenen, zonder zich te storen aan het verzoek om dien- (1) Res. R. v. St. 8, 9, 11, 21, 2ó April, 9 Mei, 7, 20 Juni, 10, 18, 20 Augustus, 20, 27 September, Seer. Res. S. G. 17, 18 Augustus 1653. (2) Res. H. 20, 11 Maart, 20, 22, 26,30 September, Res. S. G, 24 April 3 October, Res. R. v. St. 3 Mei, Cr. V. 6 Mei 1651, Res. H. 15 Juni, 21 Juli, Res. S. G. 15, 21 Juni, 14 September, Res. R. v. St. 15, 17, 20, 22 Juni 1652. (3) Res. H. 29 Juni, Res. R. v. St. 3, 27 Juli, 11 Augustus 1652.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 56