38 „armoede niet en comen te vergaen tot disreputatie van den Lande, „ende opspraeck vande Gemeante" (1). De vraag om musketiers voor de vloot steeg voortdurendniet alleen wegens gestadige uitbreiding vande zeemacht, maar ook totgewenschte aflossing; na een kort verblijf aan boord hadden de soldaten groote be hoefte aan „verversinge van spijse, linde ende wolle clederen". De af lossing baarde moeilijkheden, omdat de zee-provinciën, buiten den Raad van State om, over de soldaten konden beschikken, zoodat dit college nooit juist wist, waar nog geschikte soldaten te vinden waren. Het bevel der Staten-Generaal om alle kloeke en gezonde bedelaars op te pakken en over de schepen te verdoelen kon niet tot verbetering strekken (2). Toch vond de Raad van State redenen om Hunne Hoog Mogenden „hoochelyck" te prijzen voor de betoonde zorgen betreffende de zee- frontieren en de voorziening der schepen van musketiers. Als tegen wicht voor het tekort bij het landleger achtte de Raad een tijdelijke versterking der infanterie met 20 „coppen" per compagnie noodzakelijk. De Staten Generaal hielden echter rekening met de onmogelijkheid om FranscheEngelsche en Schotsche recruten te werven en gaven de voor keur aan een vermeerdering van 25 man gedurende vier maanden doch alleen bij de compagnieën Nederlanders, Duitscliers en Walen. Tevens verzochten zij aan de provinciën „vermits de jegenwoordige „conjuncture van tijde en saaken" om alle vacante officiersplaatsen bij de compagnieën aan te vullen. De bondgenooten vereenigden zich met het voorstel van 25 man; alleen Holland maakte bezwaren. Of schoon de wenschen van dit gewest om de „vaceerende" compagnieën, d. w. z. die waarbij kapiteinsplaatsen onvervuld warensamen te voegen tot compagnieën musketiers voor den dienst ter zee, de overblijvende compagnieën op volle sterkte te brengen, geen gehoor vonden, wilde Holland alleen in de vermeerdering van 25 man toestemmen, wanneer de bondgenooten zoowel deze regeling als een door de provincie ontworpen plakkaat op de monstering aannamen. Toen nu de Staten van Holland wederom zes compagnieën van elders ontboden, waarop de Staten-Gene raal verklaarden, dat dit niet „sonder evident pericul van de Frontieren" kon geschieden tenzij de versterking werd aangenomen, hakte de Raad van State de knoop door met bevel aan de betrokken kapiteins om tot werving over te gaan. In het vertrouwen, de bondgenooten te gelegenertijd voor hare plannen „willig" te maken, gaf Holland op 13 Augustus toe. 't Ging aanvankelijk met de werving niet naar wensch, (1) Seer. Res. S. G. 28 Augustus21 OctoberRes. H. 23 OctoberRes. S. G. 4 Novem ber 1652. (2) Res. S. G. 27 Maart, 12, 28—30 Mei, 17, 24 Juni, 5 Juli, 10, 23 Augustus, 23, 25 September, 23 October, Socr. Res. S. G. 13, 17 Augustus, Res. R. v. St. 12 Mei, 18 Juni, Res. H, 6 Juni, 29 Juli, 29 Augustus 1653,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 58