43 l)e candidaten voor het opengevallen luitenant-admiraalschap waren Jacob van Wassenaer-Obdam en Lodewijk van Nassau la Leck, heer van Beverweerd; de keuze viel op eerstgenoemde; zijn verzoek om den titel van admiraal te mogen voeren wees men af met de toelichting, dat deze waardigheid na den dood van prins Willem II vervallen was „in den boezem van Hunne Edel Groot Mogenden" (1). Intusschen had de vice-admiraal Witte de Witte in September jee gekozen, met opdracht om tot nader order buitengaats te blijven. Een hevige driedaagsche storm van tot 10 November deed tal van menschenlevens en schepen van viiend en vijand verloren gaan. Nogmaals bleek een wijziging dei kustbezetting noodzakelijk. Zulks ging wegens desertie van een gioot aantal te Helder aangekomen soldaten met groote bezwaren ge paaid de Raad van State kon niet tot onderzoek en bestraffing over gaan, omdat de zee-provinciën verzuimd hadden te vermelden uit welke garnizoenen zij afkomstig waren (2). De Prinsgezinden verlangden krachtige voortzetting van den oorlog: naar hunne meening het beste middel tot herstel van het koningschap in Groot-Brittannië en van het stadhouderschap in de Republiek. De Staten van Holland daarentegen verlangden den vrededeels uit han delsbelang, deels tot handhaving hunner overmacht. Ook de regeering te Londen toonde zich daarvan niet afkeerig, wijl Cromwell inzag dat de oorlog de Oranje-partij voortdurend versterkte, waardoor de aanhang der Stuarts steeds in krachten toenam. Onderden invloed van Johan de Witt deed Holland in het voorjaar heimelijke pogingen om tot een gunstigen vrede te geraken. Hij was op 21 Februari 1653 met de waarneming der betrekking van den op dien dag overleden raadpen sionaris Adriaan Pauw belast en nam op 23 Juli na Zevendaagsch beraad de benoeming tot Pauw's opvolger aan. Hunne Hoog Mogenden zonden de Hollandsche Statenleden Hieronymus van Beverningk en mr. Willem van Nieupoort, ijverige voorstanders van Hollands overwicht, tevens vrienden van de Witt, met den Oranje-gezinden Allart Pieter Jqngestall van Friesland en Paulus van der Perre van Zeelandals extra-ordinaris gezanten naar Engeland. Op aandrang van Zeeland bepaalden de Staten-Generaaldat zij „de par ticuliere pou voire niet mochten exhiberen als vervallen door het generael „pouvoir". Toch lekte 't spoedig uit, dat Beverningk afzonderlijke brief wisseling met Holland onderhield (3). De ontevredenheid over het verloop van den oorlog en allerlei geruchten betreffende geheime handelingen van Holland vermeerderden met den dag. In de Hollandsche steden verklaarden ook de buiten de regeering staande (1) Res. H. 3, 11, 19 September 1653- (2) Res. S. G. 5, 6 September, 6, 29 October, 19 November, Seer, Res. S, G. 22 September Res. H. 22 September, Ros. R. v. St. 3 November 1653. (3) Res, S. G. 17, 18 Juni, 11 October 1658,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 63