4(3 sloten zich aan bij dit protest, waarop weldra een tweede volgde, omdat Holland weigerde opening te doen. De provincie verklaarde het „ge schrift vervult te sijn met onwaerachtige positiveninjurieuse invention, „onbeschaemde calumnien ende onchristelicke imprecatien" en bezwoer dat door de Heeren van Holland „nimmer eenige separate off affsonder- „licke onderhandelinge met den Heere Protector ofte Republique van „Engelandt sij gedreven". Te vergeefs meende Holland met dergelijke antwoorden „de souverainiteyt ende vrijheyt vande andere Provinciën te „impieteren, ende over deselve te trachten superioriteyt t'exerceren". Toen Hunne Hoog Mogenden op nadere opening van zaken aandrongen gaf Holland een afschrift van de secreete resolutie van 4 Juni, waarin 't heette eenige begeerte van den heere protector bekent ge- „maeckt wesende, oock daerop omme 't effect van den Tractaet van „vrede met denselven Heere Protector gemaeckt te genieten, yets in „eventum ter nedergestelt sijndealleenlick yets, daarover de pro- „vincie van Hollandt ende West Vrieslandt privatelick competeert de „souveraine dispositie ende daer van deselve mits dien aan niemant ter „wereld nemeer alleenlick aen Godt almachtich schuldich is reeckenschap „te geven". Wat dit „yets in eventum" inhield, bleef in liet staatstuk onopgelost (1). De Staten-Generaal gelastten daarop aan Beverningk opzending van zijn door de Staten van Holland verstrekte lastgeving. Dezen vernamen zulks te laat om er iets aan te kunnen veranderen en trachtten zich te verantwoorden, dat Beverningk geen opdracht als ambassadeur maar als onderdaan had ontvangen. Beverningk gaf gevolg aan de lastgeving en zond aan Hunne H.oog Mogenden een afschrift van de beruchte, reeds op 4 Mei onder tegenkanting van vijf steden uit het Noorderkwartier gearresteerde „acte van seclusie", waarbij de Staten van Holland zich verbonden om het Huis van Oranje ten eeuwuge dage voor het stadhouder- en admiraalschap hunner provincie uit te sluiten, ook, voor zooveel hun stem in de vergadering der Staten-Gene raal betrof, van het kapitein-generaalschap der Unie. Het bekend worden der handelingen van Holland verwekte een storm van verontwaardiging in den lande, voornamelijk in Zeeland, Friesland en Groningen. De Heeren van Holland waren wel verplicht zich nader te verklaren. Dit geschiedde door hun raadpensionaris, die met bekwame pen een zeer uitvoerige „Deductie ofte Declaratie tot justificatie van de Acte van „Seclusie" opstelde, met vermelding van redenen en wederlegging der geschriften van Zeeland, Friesland en Groningen. Het stuk kwam op 6 Augustus in bij Hunne Hoog Mogendendie afschriften aan de bond- genooten zonden (2). De Staten-Generaal hadden in Aprilop aanbeveling van Holland (1) Res. S. G. 15 Mei, Seer. Res. S. G. 8, 18, 21, 21, 2(5, 28 Mei, 1, 2, 5 Juni 1654. (2) Seer. Res. H. 4. 9 MoiSeer. Res. S. G. 6, 17, 18, 30 Juni, 13, 21 Juli, Res. II. 16 luli, 5 Augustus, Res, S. G, 6 Augustus 1654.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 66