4Ï
Beverningk als erkenning voor bewezen diensten benoemd tot opvolger
van den overleden tresorier-generaal Govert Brasser maar de commissie
gedurende zijn afwezigheid nog niet verstrekt. Friesland bewerkte de
inhouding der commissie tot het volle licht over zijne handelingen zou
zijn opgegaan. Dientengevolge bleef, tot groot ongerief, Brasser's be
trekking bijna drie jaren onvervuld: pas in het begin van 1657 mocht
Beverningk den gevorderden eed afleggen (1).
Alle geschriften van Zeeland, Friesland en Groningen betreffende het
verhandelde tusschen den protector en Holland behelsden een doorloo-
pende beschuldiging van Johan de Witt. De Staten van Holland ver
dedigden hem met de opmerking, dat hij slechts de uitvoerder was van
de bevelen van Hun Edel Groot Mogenden. Friesland drong aan op een
verklaring der gezanten, door wien de „acte van seclusie" in het leven
was geroepen, door Cromwell of door Holland. Het door Beverningk
opgemaakte verslag gaf alle schuld aan Cromwell (2).
De vrede met Groot-Brittannië was tot stand gekomen, doch de ver
standhouding tusschen de bondgenooten ernstig verstoord.
Dit laatste bleek o. a. uit de moeilijkheid om de ter Groote Vergadering
vastgestelde nieuwe instructie voor den Raad van State dd. 18 Juli 1651
in werking te stellen. De Raad kon dezeuit hoofde der onuitvoerbaarheid
van eenige artikelenniet aanvaarden en beklaagde zichdat de Staten-
Generaal verzuimd hadden het bij het laatste artikel der bestaande in
structie van 12 April 1588 voor wijzigingen voorgeschreven overleg
te plegen (8). In 1658 legde de Raad een dd. 28 Juli zelf opgemaakte
„geredresseerde" instructie over, hopende daarmede alle bezwaren op te
lossen. De Staten-Generaal verzochten den Raad zich voorloopig tijdens
den duur van het onderzoek aan de instructie van 18 Juli 1651 te
houden; maar het college was daarvoor niet te vinden. Nadat de Staten-
Generaal afschriften van de geredresseerde instructie aan de bondgenooten
hadden gezonden „om te verstaen derselver goetvinten", liet de Raad
een nota met toelichtingen volgen. Alleen Gelderland en Friesland ver
klaarden zich met de geredresseerde instructie te vereenigende andere
provinciën lieten zich niet uit, zoodat de zaak nog jaren lang bleef
rusten: alweder ten koste van gewenschte samenwerking der verschil
lende regeeringslichamen (4).
(1) Res. S. G. 30 April1819 December 165420 December 16568 Januari 165?.
(2) Seer. Res. S. G. 1 Juni 1654, 7, 26 Januari, Res. Friesland 15 Maart, Res. S. G. 1
April 1655.
(3) G. P. B. IV 120.
(4) Res. R. v. St. 14 Mei, 28 Juli, 5, 13, 14 Augustus, 4 September, 7, 16 October, Res.
S. G. 8, 16, 20 September, Res. Friesland 20 Augustus, 1 October 1653.