48
NA DEN EERSTEN ENGELSCHEN OORLOG.
Tijdens do Groote Vergadering waren do funnulieren dor door do
militairen at' te leggen generaliteits- en andere eeden vastgesteld. De
eed aan de Generaliteit strekte ten bewijze, dat de betrokkene deel uit
maakte van liet leger der Unie, niet van een gewestelijke krijgsmacht.
De Staten van Friesland gaven aan de Staten-Generaal of aan den Raad
van State kennis van benoemingen in dc hoofdofficiersrangen, niet van
aanstelling tot ritmeester on kapiteindezen legden dus geen eed af aan
de Generaliteit, welke hun dan ook geen commissie verleende. Holland,
tot zekere hoogte ook Zeeland, volgde het voorbeeld van Friesland en
gaf evenmin kennis van alle benoemingen aan den Raad van State.
Zulks leidde in 1658 tot twisten over wederzijdsche bevoegdhedenwaar
door men althans tot oplossing van verschillende vraagstukken geraakte.
De Staten van Holland hadden op 12 December 1652 de vaan ruiters
van wijlen graaf Hendrik van Nassau gegeven aan Hendrik van Bre-
derode, oudsten zoon van den veldmaarschalk, zonder daaromtrent de
Generaliteit te verwittigen. Toen nu de nieuwe commandant het vol
gende voorjaar een patent noodig had voor garnizoensverandering wei
gerde de Raad van State de onderteekeningvoorgevende den ritmeester
niet te kennen. Pas op het einde des jaars ging de Raad daartoe over,
onder mededeeling dat voortaan aan allen, die na de eedsaflegging geen
commissie namens de Staten-Generaal hadden ontvangenelke bekrach
tiging van patenten zou worden geweigerd, zullende zij als provinciale
officieren worden aangemerkt (1).
Intusschen had Friesland op 2 Juli toegegeven en bepaald, dat ook
de door de provincie benoemde ritmeesters en kapiteins den eed op de
door de Generaliteit uit te reiken commissies moesten afleggen. Deze
officieren zwoeren nu wel den gewonen eedmaar niet dien op de
„resignatie", hetgeen de Groningsche officieren evenzeer nalieten. Aan
gezien de Raad van State niets daartegen kon doen zonder het recht
van aanstelling door de provincie te verkorten, besloot men, mede ter
vermijding van verdere geschillen ter zake, om voortaan den eertijds
door alle bondgenooten aangenomen eed op de „resignatie" van niemand
meer te vorderen. Hoewel dit laatste in strijd was met de resolutie
van 16 September 1651 der Groote Vergadering, konden Holland en
Zeeland zich niet meer op Frieslands onthouding beroepen (2).
Het souvereine recht van aanstelling bracht er Groningen toe om de
majoors- en ritmeesters-betrekkingen van Johan van Merode, heer van
Rummenvacant te verklaren en in zijn plaats te benoemen Peter Verruci
(1) Rea. H. 12, 20 December 1652, Res. S. G. 19 Mei, 20'November, 5 December, Res.
R. v. St. 9 April, 19 Mei, 20 November, 2 December 1653.
(2) Res. H. 10 Juni, Ros. Friesland 2 Juli, Ros. S. G. 10, 16 Juli, 16 Augustus, 15 De
cember, lies. 11. v. St. IS, 29 December 1653, 26 Januari 1651, Res. S. G. 5 Augustus 1655.