tot majoor in liet cavalerieregiment van den prins van TalmonxFilipS Sigjsmund van DER Wenge tot ritmeester. De Raad van State verleende commissie aan laatstgenoemde, maar verzocht intrekking der benoeming van Verruci tot majoor, zijnde in strijd met de bepaling dat bij de cavalerie bet aantal majoors tot zes moest uitsterven, terwijl een vacant-verklaring met nieuwe benoeming thans de volvoering dier bepaling zou ophouden. Groningen hield echter vol, met het gevolg, dat ook de majoor Verruci commissie van den Raad ontving. Te vergeefs had Holland bij Groningen aangedrongen om Merode niet te ontslaan. Toen dit toch geschieddewerd hij als heer van Oudelands-Ambacht in de ridderschap van Holland beschreven en als lid der Staten afgevaardigd ter Staten-Generaal. Dien tengevolge moest hij aftreden als commandant van Ravestein (1). De vragendie zich in het begin van den oorlog voordeden om een hoofdelijken eed te vorderen van de regimenten Engelschen en Schotten daarbij den Nederlandschen tromslag in te voeren, de vaandels te wij zigen, de compagnieën met Nederlanders voltallig te maken, ze zoo doende in nationale korpsen te veranderen, stuitten af op verschil in meening der gewesten (2). Bij het uitbreken van den oorlog waren weder tal van officieren met of zonder verlof afwezig. Onder bedreiging van cassatie moesten zij binnen veertien dagenof zoo zij zich in het buitenland bevonden, binnen zes weken, in hun garnizoen zijn teruggekeerd. Het bekendmaken van dergelijke bevelen geschiedde steeds door de solliciteurs, wier belangen medebrachten te weten wanneer de traktementen ten gevolge van cassatie ophielden (8). Toch bleven vele officieren afwezig, vooral in de hooge rangen of bij bevoorrechting. In den regel verleenden de Staten-Generaal verlof onder goedkeuring der betrokken provincie en mee voorkennis der gouverneurs of commandeurs. Alle verloven moesten aan den Raad van State worden bekend gemaakt; maar niemand voldeed daaraan. Toen Holland bespeurde, dat Friesland en Groningen zich weinig aan de orde op de verloven stoordendreigde de provincie, zoo daaraan geen einde kwam „privatelick het exempel" te zullen volgen, 't Zal nauwlijks be vreemding wekken, dat dit alles tot onbekendheid met het tijdelijk ver blijf van vele afwezenden moest leiden; om hierin te voorzien verzochten de Staten-Generaal opgave omtrent de vaste woonplaatsen der officieren, hoe lang zij zich met verlof of wellicht in vreemden dienst bevonden de verlangde opgaven kwamen echter niet in en de Raad van State kon evenmin opheldering geven (4). Prins Willem had verlof verleend aan (1) Res. Gron. 16 November 1653, Res. H. 3, 11, 18, 31 Maart 20 Juni, Res. R. v. St. 20 Maart, 20, 23 Mei, 22 Juni, 23 Juli, 5 Augustus, Res. S. G. 14 Juli 1654. (2) Seer. Res. S. G. 22 Augustus 1652, 20 Januari, Res. S. G. 15 Juli, 14 October 1653. (3) Res. S. G. 13 Maart, 16, 18, 24 April, 15 Juni, Res. R. v. St. 21-23 Maart, 8 Juni 1652. (4) Res. H. 4 April 1653, Res. S. G. 16 Maart, 21 December 1654, Res. R. v. St. 2 Ja nuari 1655. 4

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 69