èón rond jaar later was men nog even ver (1). Evenmin kwam de in voering tot stand van het Hollandsche ontwerp op de monstering dd. 19 Juli 1651, in December 1654 ter generaliteit aangeboden. Wel zou daarmede een belangrijke verbetering zijn verkregen, doch niemand kon gelooven, dat compagnieën „vol ende compleet van goet volck ende „bequaeme peerden, oock wel gewapend ende wel geoefent" een lang leven zouden hebben; vooreerst, omdat zij „niet soo prompt betaelt en „weiden alst behoort", voorts, wegens de door de provinciën toegepaste koitingen van de honderdste penning op de maandelijksche ordonnan tiën ten behoeve van solliciteurs, schrijvers, nieuwjaars- en kantoor- gelden, enz., welke kortingen de officieren voor zich zei ven trachtten te vei goeden door knoeierij met passevolanten of inhouding op de tiaktementen hunner minderen (2). De jongste bepalingen betreffende kortingen waren door Friesland en Holland vastgesteld. In Friesland ontvingen sinds 1649 de schrijvers voor de administratie en het beheer der compagnies-geldeneen blank of twaalf penningen van eiken gulden boven hun traktement; in 1650 werd zulks alleen toepasselijk verklaard voor de schrijvers bij de compagnieën te voet (8). In Holland mochten de ritmeesteis en kapiteins ten behoeve hunner schrijvers hoogstens 80 pei heeiemaand korten als belooning voor het overbrengen der gelden, het lichten van ordonnantiën en andere diensten van allerlei naam. Daaientegen mochten geen kortingen meer geschieden wegens kantooi-, ordonnantie-, depêche-, expeditie-gelden, evenmin voor nieuw- jaais- en recognitie-fooien aan secretarissen, commiesen van finantie, ontvangers, kamerbewaarders, boden e. d. (4). In het vooijaar van 1655 achtte men bijzondere militaire maatregelen noodzakelijk „daer men van alle canten vernam de geruchten vande „considerable ende groote uytheemsche chrychswervingen selffs ontrent „frontierplaetsen van desen Staedt". Hoewel het niet tot krijg kwam, de zaak op zich zelve weinig te beteekenen had, moge een beknopte uiteenzetting strekken als toelichting van de eigenaardighedenwelke aan de meest gewone regeling van krijgszaken verbonden waren, zelfs ten koste van een goeden uitslag. De Raad van State oordeelde de oostelijke vestingen voldoende bezet, de foitificatie-werken in redelijken staat. Doch een onderzoek door twee (1) Res. S. G. 13, lü Januari, 3, 18 December, Res. H. 13 Maart, 10 April, 22 Mei 1054 Res. S. G. 3 Mei, Res. H. 11 Mei 1655. (2) Res. H. 10 December, Ros. S. G. 11 December 1654, 2 Januari, Res. R. v.St. 5 Januari OO. e monstering te Emmerik geschiedde tusschen twee mot poorten afgesloten hooge stadsmuren (Res. R. v. St. 15 Juli 1653). De „passevolanterye" bleef, in weerwil van alle maatregelen, welig tieren (Res. R. v. St. 9-11, 14 April 1655). (3) Res. Friesl. 7 December 164916 Maart 1650. (4) Res. H. 18 December 1655.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 72