55
Maastricht. Zijn vervanging in liet bevel over het Tweede Korps werd
onnoodig geacht. In October keerden de meeste infante rie-compagnieën
naar hare garnizoenen terug; de ruiterij was voor de winterfourage
reeds een maand vroeger naar huis gezonden (1).
De Staten Generaal verzochten aan de provinciën om zich „te willen
„bequaemen tot het vergeven aan het veltmaerschalckampt der Ver-
„eenighde Nederlanden" en benoemden gecommitteerden om een instructie
voor den nieuwen titularis samen te stellen „tot onderlingh contentement
„vande gesamentlicke Bontgenoten". Prins Johan Maurits van Nassau
Brandenburgsch stadhouder van Cleve, Staatsch gouverneur van Wesel
en luitenant-generaal der cavalerie, beval zich zei ven bij de Staten-Gene
raal en bij de Staten van Holland aan voor de betrekking, waarbij hij
zich beriep „sinds 1618 van gemeen soldaat aff totte houchste charges
„toe dese Staet van boven de 85 te hebben gedient". Prins Willem
Frederik, stadhouder van drie gewesten, wendde zich met gelijk verzoek
tot beide colleges. De keuze hing hoofdzakelijk af van Holland's be
slissing, welk gewest meer dan de helft van het leger tot zijn last had:
de Staten achtten een „perpetuel cheff ofte over-Hooft over de Militie"
overbodig en verkozen de betrekking te mortificeeren. Zeeland betoogde
te vergeefs de wenschelijkheid om onder welken titel ookeen aan
zienlijk persoon aan het hoofd der militie te stellen, waartoe de
provincie prins Willem Frederik aanbevaldie als generaal der artil
lerie reeds een hooge betrekking bekleedde (2). Ruim een jaar later
bracht Friesland de zaak nogmaals op het tapijt; dezelfde twee candi-
daten meldden zich weder aan, prins Johan Maurits onder opmerking
„alsoo hij int reguard van sijn eere ende langhjarige dienste aen t' Lant
„gedaen sich geobligeert vonde, de voorsz. charge te ambieren". Doch
Holland bleef zoowel de betrekking van veldmaarschalk als het kapi
tein-generaalschap overbodig achten. Op 25 Januari 1657 begaven zich de
Staten van het gewest en corps naar de vergadering van Hunne Hoog
Mogenden om te betoogen, dat 't voldoende was bij gebleken noodzake
lijkheid tijdelijk een opperhoofd of chef aan te stellen. Mochten de bond-
genooten toch een benoeming doordrijven, dan zou Holland zijne troepen
aan het bevel van dien titularis onttrekken, desnoods een afzonderlijken
bevelhebber aanstellen, voor wien reeds een instructie was opgemaakt.
Friesland beantwoordde de Hollandsche verklaring met het voorstel tot
benoeming van prins Willem Frederik, waarop Holland den 17den Mei
een deductie inleverde met gelijke nog uitvoeriger toegelichte redenen
als voormeld betoog. Edam verklaarde zich tegen het eerste ontwerp,
Purmerend tegen het tweede, Leiden tegen beide. De artikelen 109 en
(1) Seer. Res. S. G. 25 Juni, Ros. S. G. 22 Juli, T, 'J September, 14, 10 October, Res.
R. v. St. 11 October 1655.
(2) Seer. Res. H. 11 Augustus, 20 November, 8 December, Res. H. 8, 18 September, Res,
S. G. 8, 22 September, 20, 27 November 1055.