56
110 der deductie beweerden dat de zeven souvereine provinciën nimmer
hare militie ter beschikking van de Generaliteit hadden gesteld. Holland
grondde zulks vrij zonderling op de vroegere en nog bestaande eeden
die niet alleen aan de Generaliteit, maar ook aan de souvereine provin
ciën moesten afgelegd worden (1). Intusschen kwam 't niet tot benoe
ming van een veldmaarschalk.
Het overwicht van Holland bleek mede door beslechting der onderlinge
geschillen tusschen de Statenleden van Groningen en van Overijssel.
Na den vrede van 1648 was in Groningen de oude naijver tus
schen de stad en Ommelanden weêr voor den dag gekomen, als gevolg
waarvan de provincie tot 1657 weinig of geen deel kon nemen aan de
algemeene regeering, terwijl de militie te harer repartitie onbetaald
bleef. In 1652 verzochten de prins-stadhouder Willem Frederik en de
stad de tusschenkomst van de Staten-Generaalterwijl de Ommelanden
zich met hunne grieven tot Holland wendden. Beide partijen zonden
gecommitteerden naar 's-Gravenhagewaarna op een in Juli gehouden
landdag de provinciale regeering scheen te zijn hersteld; maar nog geen
twee maanden later berichtte de stadhouder, clat alle moeite te vergeefs
was geweest (2). In 1655 trachtten Johan de Witt en andere afge
vaardigden der Staten-Generaal in overleg met den stadhouder het
„assopieren der differenten" door een „eeuwich duyrende reglement" te
bewerken: doch al spoedig bleek „het vier van oneenicheyt meerder
„aangesteecken" dan ooit. Pas in 1657 kwam, nog slechts tijdelijkeen
verzoening tot stand, zoodat de provinciale regeering op den landdag
van 29 Maart het normale verloop kon volgen (3).
Meer beteekenden de onlusten in Overijssel.
Aldaar was na het overlijden van Johan Ripperda toe Weldam een
ernstige twist ontstaan over de keuze van zijn opvolger als drost van Twente
(September 1653). Op 8 April 1654 koos de meerderheid der Staten
Rutger van Haersolte tot Haerst en Overveen als drost van Lingen
in dienst van het Huis van Oranjereden waarom hij door de minderheid
werd gewantrouwd. De oneenigheid liep zoo hoog dat de Staten van
Holland, misbruik duchtende door partijen van de militie, waarvan een
deel op hun gewest was gerepartieerdaan de Staten-Generaal verzochten
om cle ritmeesters en de kapiteins te gelasten zich met hunne onder
geschikten buiten de geschillen te houden. Tegen de inzichten van
Zeeland en Friesland voldeden de Staten-Generaal aan dit verzoek.
(1) Ros. S. G. 5, 25 Januari, 1G Februari, Seer. Res. H. 27 Januari, Ros. II. 12, 17,
23—25 Januari, 14, 22 Maart, 17 Mei 1657, Archief R. v. St. N°. 1909.
(2) Res. S. G. 24, 25, 29 April, 8", 18, 21, 30 Mei, 5, 18, 29 Juli, 20 September, 16
October, Res. H. 15 Juni 1652.
(3) Res. S. G. 1, 12, 22 April, 8 Juli 1655, 5 Februari3, 6, 27 November 1657, 8, 15
Januari, 9, 12 Maart, 4 April 1657.